Dutch Conjugations - KNEDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


kneden
   
- to knead

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
kneed
kneedde
heb gekneed
jij/je
kneedt
kneedde
hebt gekneed
hij/zij/het/u
kneedt
kneedde
heeft gekneed
wij/we
kneden
kneedden
hebben gekneed
jullie
kneden
kneedden
hebben gekneed
zij/ze
kneden
kneedden
hebben gekneed

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gekneed
zal kneden
zal hebben gekneed
jij/je
had gekneed
zult kneden
zult hebben gekneed
hij/zij/het/u
had gekneed
zal kneden
zal hebben gekneed
wij/we
hadden gekneed
zullen kneden
zullen hebben gekneed
jullie
hadden gekneed
zullen kneden
zullen hebben gekneed
zij/ze
hadden gekneed
zullen kneden
zullen hebben gekneed

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou kneden
zou hebben gekneed
--
jij/je
zou kneden
zou hebben gekneed
kneed
hij/zij/het/u
zou kneden
zou hebben gekneed
kneedt u
wij/we
zouden kneden
zouden hebben gekneed
laten we kneden
jullie
zouden kneden
zouden hebben gekneed
kneed
zij/ze
zouden kneden
zouden hebben gekneed
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik kneed

jij/je kneedt

hij/zij/het/u kneedt

wij/we kneden

jullie kneden

zij/ze kneden


onvoltooid verleden tijdpast

ik kneedde

jij/je kneedde

hij/zij/het/u kneedde

wij/we kneedden

jullie kneedden

zij/ze kneedden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gekneed

jij/je hebt gekneed

hij/zij/het/u heeft gekneed

wij/we hebben gekneed

jullie hebben gekneed

zij/ze hebben gekneed


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gekneed

jij/je had gekneed

hij/zij/het/u had gekneed

wij/we hadden gekneed

jullie hadden gekneed

zij/ze hadden gekneed


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal kneden

jij/je zult kneden

hij/zij/het/u zal kneden

wij/we zullen kneden

jullie zullen kneden

zij/ze zullen kneden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gekneed

jij/je zult hebben gekneed

hij/zij/het/u zal hebben gekneed

wij/we zullen hebben gekneed

jullie zullen hebben gekneed

zij/ze zullen hebben gekneed


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou kneden

jij/je zou kneden

hij/zij/het/u zou kneden

wij/we zouden kneden

jullie zouden kneden

zij/ze zouden kneden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gekneed

jij/je zou hebben gekneed

hij/zij/het/u zou hebben gekneed

wij/we zouden hebben gekneed

jullie zouden hebben gekneed

zij/ze zouden hebben gekneed


gebiedende wijsimperative

jij/je kneed

hij/zij/het/u kneedt u

wij/we laten we kneden

jullie kneed



tegenwoordig deelwoord: knedend

voltooid deelwoord: gekneed