onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik knipper
jij/je knippert
hij/zij/het/u knippert
wij/we knipperen
jullie knipperen
zij/ze knipperen
onvoltooid verleden tijdpast
ik knipperde
jij/je knipperde
hij/zij/het/u knipperde
wij/we knipperden
jullie knipperden
zij/ze knipperden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geknipperd
jij/je hebt geknipperd
hij/zij/het/u heeft geknipperd
wij/we hebben geknipperd
jullie hebben geknipperd
zij/ze hebben geknipperd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geknipperd
jij/je had geknipperd
hij/zij/het/u had geknipperd
wij/we hadden geknipperd
jullie hadden geknipperd
zij/ze hadden geknipperd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal knipperen
jij/je zult knipperen
hij/zij/het/u zal knipperen
wij/we zullen knipperen
jullie zullen knipperen
zij/ze zullen knipperen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geknipperd
jij/je zult hebben geknipperd
hij/zij/het/u zal hebben geknipperd
wij/we zullen hebben geknipperd
jullie zullen hebben geknipperd
zij/ze zullen hebben geknipperd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou knipperen
jij/je zou knipperen
hij/zij/het/u zou knipperen
wij/we zouden knipperen
jullie zouden knipperen
zij/ze zouden knipperen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geknipperd
jij/je zou hebben geknipperd
hij/zij/het/u zou hebben geknipperd
wij/we zouden hebben geknipperd
jullie zouden hebben geknipperd
zij/ze zouden hebben geknipperd
gebiedende wijsimperative
jij/je knipper
hij/zij/het/u knippert u
wij/we laten we knipperen
jullie knipper
tegenwoordig deelwoord: knipperend
voltooid deelwoord: geknipperd