onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik knuffel
jij/je knuffelt
hij/zij/het/u knuffelt
wij/we knuffelen
jullie knuffelen
zij/ze knuffelen
onvoltooid verleden tijdpast
ik knuffelde
jij/je knuffelde
hij/zij/het/u knuffelde
wij/we knuffelden
jullie knuffelden
zij/ze knuffelden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geknuffeld
jij/je hebt geknuffeld
hij/zij/het/u heeft geknuffeld
wij/we hebben geknuffeld
jullie hebben geknuffeld
zij/ze hebben geknuffeld
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geknuffeld
jij/je had geknuffeld
hij/zij/het/u had geknuffeld
wij/we hadden geknuffeld
jullie hadden geknuffeld
zij/ze hadden geknuffeld
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal knuffelen
jij/je zult knuffelen
hij/zij/het/u zal knuffelen
wij/we zullen knuffelen
jullie zullen knuffelen
zij/ze zullen knuffelen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geknuffeld
jij/je zult hebben geknuffeld
hij/zij/het/u zal hebben geknuffeld
wij/we zullen hebben geknuffeld
jullie zullen hebben geknuffeld
zij/ze zullen hebben geknuffeld
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou knuffelen
jij/je zou knuffelen
hij/zij/het/u zou knuffelen
wij/we zouden knuffelen
jullie zouden knuffelen
zij/ze zouden knuffelen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geknuffeld
jij/je zou hebben geknuffeld
hij/zij/het/u zou hebben geknuffeld
wij/we zouden hebben geknuffeld
jullie zouden hebben geknuffeld
zij/ze zouden hebben geknuffeld
gebiedende wijsimperative
jij/je knuffel
hij/zij/het/u knuffelt u
wij/we laten we knuffelen
jullie knuffel
tegenwoordig deelwoord: knuffelend
voltooid deelwoord: geknuffeld