Dutch Conjugations - KNUFFELEN Hidden OG Image
  polytripper

  


knuffelen
   
- to hug/cuddle

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
knuffel
knuffelde
heb geknuffeld
jij/je
knuffelt
knuffelde
hebt geknuffeld
hij/zij/het/u
knuffelt
knuffelde
heeft geknuffeld
wij/we
knuffelen
knuffelden
hebben geknuffeld
jullie
knuffelen
knuffelden
hebben geknuffeld
zij/ze
knuffelen
knuffelden
hebben geknuffeld

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geknuffeld
zal knuffelen
zal hebben geknuffeld
jij/je
had geknuffeld
zult knuffelen
zult hebben geknuffeld
hij/zij/het/u
had geknuffeld
zal knuffelen
zal hebben geknuffeld
wij/we
hadden geknuffeld
zullen knuffelen
zullen hebben geknuffeld
jullie
hadden geknuffeld
zullen knuffelen
zullen hebben geknuffeld
zij/ze
hadden geknuffeld
zullen knuffelen
zullen hebben geknuffeld

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou knuffelen
zou hebben geknuffeld
--
jij/je
zou knuffelen
zou hebben geknuffeld
knuffel
hij/zij/het/u
zou knuffelen
zou hebben geknuffeld
knuffelt u
wij/we
zouden knuffelen
zouden hebben geknuffeld
laten we knuffelen
jullie
zouden knuffelen
zouden hebben geknuffeld
knuffel
zij/ze
zouden knuffelen
zouden hebben geknuffeld
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik knuffel

jij/je knuffelt

hij/zij/het/u knuffelt

wij/we knuffelen

jullie knuffelen

zij/ze knuffelen


onvoltooid verleden tijdpast

ik knuffelde

jij/je knuffelde

hij/zij/het/u knuffelde

wij/we knuffelden

jullie knuffelden

zij/ze knuffelden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geknuffeld

jij/je hebt geknuffeld

hij/zij/het/u heeft geknuffeld

wij/we hebben geknuffeld

jullie hebben geknuffeld

zij/ze hebben geknuffeld


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geknuffeld

jij/je had geknuffeld

hij/zij/het/u had geknuffeld

wij/we hadden geknuffeld

jullie hadden geknuffeld

zij/ze hadden geknuffeld


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal knuffelen

jij/je zult knuffelen

hij/zij/het/u zal knuffelen

wij/we zullen knuffelen

jullie zullen knuffelen

zij/ze zullen knuffelen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geknuffeld

jij/je zult hebben geknuffeld

hij/zij/het/u zal hebben geknuffeld

wij/we zullen hebben geknuffeld

jullie zullen hebben geknuffeld

zij/ze zullen hebben geknuffeld


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou knuffelen

jij/je zou knuffelen

hij/zij/het/u zou knuffelen

wij/we zouden knuffelen

jullie zouden knuffelen

zij/ze zouden knuffelen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geknuffeld

jij/je zou hebben geknuffeld

hij/zij/het/u zou hebben geknuffeld

wij/we zouden hebben geknuffeld

jullie zouden hebben geknuffeld

zij/ze zouden hebben geknuffeld


gebiedende wijsimperative

jij/je knuffel

hij/zij/het/u knuffelt u

wij/we laten we knuffelen

jullie knuffel



tegenwoordig deelwoord: knuffelend

voltooid deelwoord: geknuffeld