Dutch Conjugations - KRIJSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


krijsen
   
- to shriek/scream

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
krijs
krijste
heb gekrijst
jij/je
krijst
krijste
hebt gekrijst
hij/zij/het/u
krijst
krijste
heeft gekrijst
wij/we
krijsen
krijsten
hebben gekrijst
jullie
krijsen
krijsten
hebben gekrijst
zij/ze
krijsen
krijsten
hebben gekrijst

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gekrijst
zal krijsen
zal hebben gekrijst
jij/je
had gekrijst
zult krijsen
zult hebben gekrijst
hij/zij/het/u
had gekrijst
zal krijsen
zal hebben gekrijst
wij/we
hadden gekrijst
zullen krijsen
zullen hebben gekrijst
jullie
hadden gekrijst
zullen krijsen
zullen hebben gekrijst
zij/ze
hadden gekrijst
zullen krijsen
zullen hebben gekrijst

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou krijsen
zou hebben gekrijst
--
jij/je
zou krijsen
zou hebben gekrijst
krijs
hij/zij/het/u
zou krijsen
zou hebben gekrijst
krijst u
wij/we
zouden krijsen
zouden hebben gekrijst
laten we krijsen
jullie
zouden krijsen
zouden hebben gekrijst
krijs
zij/ze
zouden krijsen
zouden hebben gekrijst
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik krijs

jij/je krijst

hij/zij/het/u krijst

wij/we krijsen

jullie krijsen

zij/ze krijsen


onvoltooid verleden tijdpast

ik krijste

jij/je krijste

hij/zij/het/u krijste

wij/we krijsten

jullie krijsten

zij/ze krijsten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gekrijst

jij/je hebt gekrijst

hij/zij/het/u heeft gekrijst

wij/we hebben gekrijst

jullie hebben gekrijst

zij/ze hebben gekrijst


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gekrijst

jij/je had gekrijst

hij/zij/het/u had gekrijst

wij/we hadden gekrijst

jullie hadden gekrijst

zij/ze hadden gekrijst


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal krijsen

jij/je zult krijsen

hij/zij/het/u zal krijsen

wij/we zullen krijsen

jullie zullen krijsen

zij/ze zullen krijsen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gekrijst

jij/je zult hebben gekrijst

hij/zij/het/u zal hebben gekrijst

wij/we zullen hebben gekrijst

jullie zullen hebben gekrijst

zij/ze zullen hebben gekrijst


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou krijsen

jij/je zou krijsen

hij/zij/het/u zou krijsen

wij/we zouden krijsen

jullie zouden krijsen

zij/ze zouden krijsen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gekrijst

jij/je zou hebben gekrijst

hij/zij/het/u zou hebben gekrijst

wij/we zouden hebben gekrijst

jullie zouden hebben gekrijst

zij/ze zouden hebben gekrijst


gebiedende wijsimperative

jij/je krijs

hij/zij/het/u krijst u

wij/we laten we krijsen

jullie krijs



tegenwoordig deelwoord: krijsend

voltooid deelwoord: gekrijst