Dutch Conjugations - KWETSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


kwetsen
   
- to hurt/offend

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
kwets
kwetste
heb gekwetst
jij/je
kwetst
kwetste
hebt gekwetst
hij/zij/het/u
kwetst
kwetste
heeft gekwetst
wij/we
kwetsen
kwetsten
hebben gekwetst
jullie
kwetsen
kwetsten
hebben gekwetst
zij/ze
kwetsen
kwetsten
hebben gekwetst

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gekwetst
zal kwetsen
zal hebben gekwetst
jij/je
had gekwetst
zult kwetsen
zult hebben gekwetst
hij/zij/het/u
had gekwetst
zal kwetsen
zal hebben gekwetst
wij/we
hadden gekwetst
zullen kwetsen
zullen hebben gekwetst
jullie
hadden gekwetst
zullen kwetsen
zullen hebben gekwetst
zij/ze
hadden gekwetst
zullen kwetsen
zullen hebben gekwetst

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou kwetsen
zou hebben gekwetst
--
jij/je
zou kwetsen
zou hebben gekwetst
kwets
hij/zij/het/u
zou kwetsen
zou hebben gekwetst
kwetst u
wij/we
zouden kwetsen
zouden hebben gekwetst
laten we kwetsen
jullie
zouden kwetsen
zouden hebben gekwetst
kwets
zij/ze
zouden kwetsen
zouden hebben gekwetst
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik kwets

jij/je kwetst

hij/zij/het/u kwetst

wij/we kwetsen

jullie kwetsen

zij/ze kwetsen


onvoltooid verleden tijdpast

ik kwetste

jij/je kwetste

hij/zij/het/u kwetste

wij/we kwetsten

jullie kwetsten

zij/ze kwetsten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gekwetst

jij/je hebt gekwetst

hij/zij/het/u heeft gekwetst

wij/we hebben gekwetst

jullie hebben gekwetst

zij/ze hebben gekwetst


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gekwetst

jij/je had gekwetst

hij/zij/het/u had gekwetst

wij/we hadden gekwetst

jullie hadden gekwetst

zij/ze hadden gekwetst


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal kwetsen

jij/je zult kwetsen

hij/zij/het/u zal kwetsen

wij/we zullen kwetsen

jullie zullen kwetsen

zij/ze zullen kwetsen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gekwetst

jij/je zult hebben gekwetst

hij/zij/het/u zal hebben gekwetst

wij/we zullen hebben gekwetst

jullie zullen hebben gekwetst

zij/ze zullen hebben gekwetst


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou kwetsen

jij/je zou kwetsen

hij/zij/het/u zou kwetsen

wij/we zouden kwetsen

jullie zouden kwetsen

zij/ze zouden kwetsen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gekwetst

jij/je zou hebben gekwetst

hij/zij/het/u zou hebben gekwetst

wij/we zouden hebben gekwetst

jullie zouden hebben gekwetst

zij/ze zouden hebben gekwetst


gebiedende wijsimperative

jij/je kwets

hij/zij/het/u kwetst u

wij/we laten we kwetsen

jullie kwets



tegenwoordig deelwoord: kwetsend

voltooid deelwoord: gekwetst