Dutch Conjugations - KWIJLEN Hidden OG Image
  polytripper

  


kwijlen
   
- to drool

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
kwijl
kwijlde
heb gekwijld
jij/je
kwijlt
kwijlde
hebt gekwijld
hij/zij/het/u
kwijlt
kwijlde
heeft gekwijld
wij/we
kwijlen
kwijlden
hebben gekwijld
jullie
kwijlen
kwijlden
hebben gekwijld
zij/ze
kwijlen
kwijlden
hebben gekwijld

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gekwijld
zal kwijlen
zal hebben gekwijld
jij/je
had gekwijld
zult kwijlen
zult hebben gekwijld
hij/zij/het/u
had gekwijld
zal kwijlen
zal hebben gekwijld
wij/we
hadden gekwijld
zullen kwijlen
zullen hebben gekwijld
jullie
hadden gekwijld
zullen kwijlen
zullen hebben gekwijld
zij/ze
hadden gekwijld
zullen kwijlen
zullen hebben gekwijld

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou kwijlen
zou hebben gekwijld
--
jij/je
zou kwijlen
zou hebben gekwijld
kwijl
hij/zij/het/u
zou kwijlen
zou hebben gekwijld
kwijlt u
wij/we
zouden kwijlen
zouden hebben gekwijld
laten we kwijlen
jullie
zouden kwijlen
zouden hebben gekwijld
kwijl
zij/ze
zouden kwijlen
zouden hebben gekwijld
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik kwijl

jij/je kwijlt

hij/zij/het/u kwijlt

wij/we kwijlen

jullie kwijlen

zij/ze kwijlen


onvoltooid verleden tijdpast

ik kwijlde

jij/je kwijlde

hij/zij/het/u kwijlde

wij/we kwijlden

jullie kwijlden

zij/ze kwijlden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gekwijld

jij/je hebt gekwijld

hij/zij/het/u heeft gekwijld

wij/we hebben gekwijld

jullie hebben gekwijld

zij/ze hebben gekwijld


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gekwijld

jij/je had gekwijld

hij/zij/het/u had gekwijld

wij/we hadden gekwijld

jullie hadden gekwijld

zij/ze hadden gekwijld


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal kwijlen

jij/je zult kwijlen

hij/zij/het/u zal kwijlen

wij/we zullen kwijlen

jullie zullen kwijlen

zij/ze zullen kwijlen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gekwijld

jij/je zult hebben gekwijld

hij/zij/het/u zal hebben gekwijld

wij/we zullen hebben gekwijld

jullie zullen hebben gekwijld

zij/ze zullen hebben gekwijld


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou kwijlen

jij/je zou kwijlen

hij/zij/het/u zou kwijlen

wij/we zouden kwijlen

jullie zouden kwijlen

zij/ze zouden kwijlen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gekwijld

jij/je zou hebben gekwijld

hij/zij/het/u zou hebben gekwijld

wij/we zouden hebben gekwijld

jullie zouden hebben gekwijld

zij/ze zouden hebben gekwijld


gebiedende wijsimperative

jij/je kwijl

hij/zij/het/u kwijlt u

wij/we laten we kwijlen

jullie kwijl



tegenwoordig deelwoord: kwijlend

voltooid deelwoord: gekwijld