Dutch Conjugations - LAKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


lakken
   
- to varnish/paint

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
lak
lakte
heb gelakt
jij/je
lakt
lakte
hebt gelakt
hij/zij/het/u
lakt
lakte
heeft gelakt
wij/we
lakken
lakten
hebben gelakt
jullie
lakken
lakten
hebben gelakt
zij/ze
lakken
lakten
hebben gelakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gelakt
zal lakken
zal hebben gelakt
jij/je
had gelakt
zult lakken
zult hebben gelakt
hij/zij/het/u
had gelakt
zal lakken
zal hebben gelakt
wij/we
hadden gelakt
zullen lakken
zullen hebben gelakt
jullie
hadden gelakt
zullen lakken
zullen hebben gelakt
zij/ze
hadden gelakt
zullen lakken
zullen hebben gelakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou lakken
zou hebben gelakt
--
jij/je
zou lakken
zou hebben gelakt
lak
hij/zij/het/u
zou lakken
zou hebben gelakt
lakt u
wij/we
zouden lakken
zouden hebben gelakt
laten we lakken
jullie
zouden lakken
zouden hebben gelakt
lak
zij/ze
zouden lakken
zouden hebben gelakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik lak

jij/je lakt

hij/zij/het/u lakt

wij/we lakken

jullie lakken

zij/ze lakken


onvoltooid verleden tijdpast

ik lakte

jij/je lakte

hij/zij/het/u lakte

wij/we lakten

jullie lakten

zij/ze lakten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gelakt

jij/je hebt gelakt

hij/zij/het/u heeft gelakt

wij/we hebben gelakt

jullie hebben gelakt

zij/ze hebben gelakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gelakt

jij/je had gelakt

hij/zij/het/u had gelakt

wij/we hadden gelakt

jullie hadden gelakt

zij/ze hadden gelakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal lakken

jij/je zult lakken

hij/zij/het/u zal lakken

wij/we zullen lakken

jullie zullen lakken

zij/ze zullen lakken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gelakt

jij/je zult hebben gelakt

hij/zij/het/u zal hebben gelakt

wij/we zullen hebben gelakt

jullie zullen hebben gelakt

zij/ze zullen hebben gelakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou lakken

jij/je zou lakken

hij/zij/het/u zou lakken

wij/we zouden lakken

jullie zouden lakken

zij/ze zouden lakken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gelakt

jij/je zou hebben gelakt

hij/zij/het/u zou hebben gelakt

wij/we zouden hebben gelakt

jullie zouden hebben gelakt

zij/ze zouden hebben gelakt


gebiedende wijsimperative

jij/je lak

hij/zij/het/u lakt u

wij/we laten we lakken

jullie lak



tegenwoordig deelwoord: lakkend

voltooid deelwoord: gelakt