onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik land
jij/je landt
hij/zij/het/u landt
wij/we landen
jullie landen
zij/ze landen
onvoltooid verleden tijdpast
ik landde
jij/je landde
hij/zij/het/u landde
wij/we landden
jullie landden
zij/ze landden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben geland
jij/je bent geland
hij/zij/het/u is geland
wij/we zijn geland
jullie zijn geland
zij/ze zijn geland
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was geland
jij/je was geland
hij/zij/het/u was geland
wij/we waren geland
jullie waren geland
zij/ze waren geland
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal landen
jij/je zult landen
hij/zij/het/u zal landen
wij/we zullen landen
jullie zullen landen
zij/ze zullen landen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn geland
jij/je zult zijn geland
hij/zij/het/u zal zijn geland
wij/we zullen zijn geland
jullie zullen zijn geland
zij/ze zullen zijn geland
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou landen
jij/je zou landen
hij/zij/het/u zou landen
wij/we zouden landen
jullie zouden landen
zij/ze zouden landen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn geland
jij/je zou zijn geland
hij/zij/het/u zou zijn geland
wij/we zouden zijn geland
jullie zouden zijn geland
zij/ze zouden zijn geland
gebiedende wijsimperative
jij/je land
hij/zij/het/u landt u
wij/we laten we landen
jullie land
tegenwoordig deelwoord: landend
voltooid deelwoord: geland