Dutch Conjugations - LASSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


lassen
   
- to weld

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
las
laste
heb gelast
jij/je
last
laste
hebt gelast
hij/zij/het/u
last
laste
heeft gelast
wij/we
lassen
lasten
hebben gelast
jullie
lassen
lasten
hebben gelast
zij/ze
lassen
lasten
hebben gelast

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gelast
zal lassen
zal hebben gelast
jij/je
had gelast
zult lassen
zult hebben gelast
hij/zij/het/u
had gelast
zal lassen
zal hebben gelast
wij/we
hadden gelast
zullen lassen
zullen hebben gelast
jullie
hadden gelast
zullen lassen
zullen hebben gelast
zij/ze
hadden gelast
zullen lassen
zullen hebben gelast

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou lassen
zou hebben gelast
--
jij/je
zou lassen
zou hebben gelast
las
hij/zij/het/u
zou lassen
zou hebben gelast
last u
wij/we
zouden lassen
zouden hebben gelast
laten we lassen
jullie
zouden lassen
zouden hebben gelast
las
zij/ze
zouden lassen
zouden hebben gelast
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik las

jij/je last

hij/zij/het/u last

wij/we lassen

jullie lassen

zij/ze lassen


onvoltooid verleden tijdpast

ik laste

jij/je laste

hij/zij/het/u laste

wij/we lasten

jullie lasten

zij/ze lasten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gelast

jij/je hebt gelast

hij/zij/het/u heeft gelast

wij/we hebben gelast

jullie hebben gelast

zij/ze hebben gelast


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gelast

jij/je had gelast

hij/zij/het/u had gelast

wij/we hadden gelast

jullie hadden gelast

zij/ze hadden gelast


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal lassen

jij/je zult lassen

hij/zij/het/u zal lassen

wij/we zullen lassen

jullie zullen lassen

zij/ze zullen lassen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gelast

jij/je zult hebben gelast

hij/zij/het/u zal hebben gelast

wij/we zullen hebben gelast

jullie zullen hebben gelast

zij/ze zullen hebben gelast


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou lassen

jij/je zou lassen

hij/zij/het/u zou lassen

wij/we zouden lassen

jullie zouden lassen

zij/ze zouden lassen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gelast

jij/je zou hebben gelast

hij/zij/het/u zou hebben gelast

wij/we zouden hebben gelast

jullie zouden hebben gelast

zij/ze zouden hebben gelast


gebiedende wijsimperative

jij/je las

hij/zij/het/u last u

wij/we laten we lassen

jullie las



tegenwoordig deelwoord: lassend

voltooid deelwoord: gelast