Dutch Conjugations - LEEGLOPEN Hidden OG Image
  polytripper

  


leeglopen
   
- to drain/leak out

strong (sterk) separable aux: zijn liep leeg — leeggelopen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
loop leeg
liep leeg
ben leeggelopen
jij/je
loopt leeg
liep leeg
bent leeggelopen
hij/zij/het/u
loopt leeg
liep leeg
is leeggelopen
wij/we
lopen leeg
liepen leeg
zijn leeggelopen
jullie
lopen leeg
liepen leeg
zijn leeggelopen
zij/ze
lopen leeg
liepen leeg
zijn leeggelopen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was leeggelopen
zal leeglopen
zal zijn leeggelopen
jij/je
was leeggelopen
zult leeglopen
zult zijn leeggelopen
hij/zij/het/u
was leeggelopen
zal leeglopen
zal zijn leeggelopen
wij/we
waren leeggelopen
zullen leeglopen
zullen zijn leeggelopen
jullie
waren leeggelopen
zullen leeglopen
zullen zijn leeggelopen
zij/ze
waren leeggelopen
zullen leeglopen
zullen zijn leeggelopen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou leeglopen
zou zijn leeggelopen
--
jij/je
zou leeglopen
zou zijn leeggelopen
loop leeg
hij/zij/het/u
zou leeglopen
zou zijn leeggelopen
loopt leeg
wij/we
zouden leeglopen
zouden zijn leeggelopen
laten we leeglopen
jullie
zouden leeglopen
zouden zijn leeggelopen
loop leeg
zij/ze
zouden leeglopen
zouden zijn leeggelopen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik loop leeg

jij/je loopt leeg

hij/zij/het/u loopt leeg

wij/we lopen leeg

jullie lopen leeg

zij/ze lopen leeg


onvoltooid verleden tijdpast

ik liep leeg

jij/je liep leeg

hij/zij/het/u liep leeg

wij/we liepen leeg

jullie liepen leeg

zij/ze liepen leeg


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben leeggelopen

jij/je bent leeggelopen

hij/zij/het/u is leeggelopen

wij/we zijn leeggelopen

jullie zijn leeggelopen

zij/ze zijn leeggelopen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was leeggelopen

jij/je was leeggelopen

hij/zij/het/u was leeggelopen

wij/we waren leeggelopen

jullie waren leeggelopen

zij/ze waren leeggelopen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal leeglopen

jij/je zult leeglopen

hij/zij/het/u zal leeglopen

wij/we zullen leeglopen

jullie zullen leeglopen

zij/ze zullen leeglopen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn leeggelopen

jij/je zult zijn leeggelopen

hij/zij/het/u zal zijn leeggelopen

wij/we zullen zijn leeggelopen

jullie zullen zijn leeggelopen

zij/ze zullen zijn leeggelopen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou leeglopen

jij/je zou leeglopen

hij/zij/het/u zou leeglopen

wij/we zouden leeglopen

jullie zouden leeglopen

zij/ze zouden leeglopen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn leeggelopen

jij/je zou zijn leeggelopen

hij/zij/het/u zou zijn leeggelopen

wij/we zouden zijn leeggelopen

jullie zouden zijn leeggelopen

zij/ze zouden zijn leeggelopen


gebiedende wijsimperative

jij/je loop leeg

hij/zij/het/u loopt leeg

wij/we laten we leeglopen

jullie loop leeg



tegenwoordig deelwoord: leeglopend

voltooid deelwoord: leeggelopen