Dutch Conjugations - LEZEN Hidden OG Image
  polytripper

  


lezen
   
- to read

strong (sterk) aux: hebben las — gelezen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
lees
las
heb gelezen
jij/je
leest
las
hebt gelezen
hij/zij/het/u
leest
las
heeft gelezen
wij/we
lezen
lazen
hebben gelezen
jullie
lezen
lazen
hebben gelezen
zij/ze
lezen
lazen
hebben gelezen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gelezen
zal lezen
zal hebben gelezen
jij/je
had gelezen
zult lezen
zult hebben gelezen
hij/zij/het/u
had gelezen
zal lezen
zal hebben gelezen
wij/we
hadden gelezen
zullen lezen
zullen hebben gelezen
jullie
hadden gelezen
zullen lezen
zullen hebben gelezen
zij/ze
hadden gelezen
zullen lezen
zullen hebben gelezen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou lezen
zou hebben gelezen
--
jij/je
zou lezen
zou hebben gelezen
lees
hij/zij/het/u
zou lezen
zou hebben gelezen
leest
wij/we
zouden lezen
zouden hebben gelezen
laten we lezen
jullie
zouden lezen
zouden hebben gelezen
lees
zij/ze
zouden lezen
zouden hebben gelezen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik lees

jij/je leest

hij/zij/het/u leest

wij/we lezen

jullie lezen

zij/ze lezen


onvoltooid verleden tijdpast

ik las

jij/je las

hij/zij/het/u las

wij/we lazen

jullie lazen

zij/ze lazen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gelezen

jij/je hebt gelezen

hij/zij/het/u heeft gelezen

wij/we hebben gelezen

jullie hebben gelezen

zij/ze hebben gelezen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gelezen

jij/je had gelezen

hij/zij/het/u had gelezen

wij/we hadden gelezen

jullie hadden gelezen

zij/ze hadden gelezen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal lezen

jij/je zult lezen

hij/zij/het/u zal lezen

wij/we zullen lezen

jullie zullen lezen

zij/ze zullen lezen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gelezen

jij/je zult hebben gelezen

hij/zij/het/u zal hebben gelezen

wij/we zullen hebben gelezen

jullie zullen hebben gelezen

zij/ze zullen hebben gelezen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou lezen

jij/je zou lezen

hij/zij/het/u zou lezen

wij/we zouden lezen

jullie zouden lezen

zij/ze zouden lezen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gelezen

jij/je zou hebben gelezen

hij/zij/het/u zou hebben gelezen

wij/we zouden hebben gelezen

jullie zouden hebben gelezen

zij/ze zouden hebben gelezen


gebiedende wijsimperative

jij/je lees

hij/zij/het/u leest

wij/we laten we lezen

jullie lees



tegenwoordig deelwoord: lezend

voltooid deelwoord: gelezen