Dutch Conjugations - LIJDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


lijden
   
- to suffer/endure

strong (sterk) aux: hebben leed — geleden



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
lijd
leed
heb geleden
jij/je
lijdt
leed
hebt geleden
hij/zij/het/u
lijdt
leed
heeft geleden
wij/we
lijden
leden
hebben geleden
jullie
lijden
leden
hebben geleden
zij/ze
lijden
leden
hebben geleden

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geleden
zal lijden
zal hebben geleden
jij/je
had geleden
zult lijden
zult hebben geleden
hij/zij/het/u
had geleden
zal lijden
zal hebben geleden
wij/we
hadden geleden
zullen lijden
zullen hebben geleden
jullie
hadden geleden
zullen lijden
zullen hebben geleden
zij/ze
hadden geleden
zullen lijden
zullen hebben geleden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou lijden
zou hebben geleden
--
jij/je
zou lijden
zou hebben geleden
lijd
hij/zij/het/u
zou lijden
zou hebben geleden
lijdt
wij/we
zouden lijden
zouden hebben geleden
laten we lijden
jullie
zouden lijden
zouden hebben geleden
lijd
zij/ze
zouden lijden
zouden hebben geleden
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik lijd

jij/je lijdt

hij/zij/het/u lijdt

wij/we lijden

jullie lijden

zij/ze lijden


onvoltooid verleden tijdpast

ik leed

jij/je leed

hij/zij/het/u leed

wij/we leden

jullie leden

zij/ze leden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geleden

jij/je hebt geleden

hij/zij/het/u heeft geleden

wij/we hebben geleden

jullie hebben geleden

zij/ze hebben geleden


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geleden

jij/je had geleden

hij/zij/het/u had geleden

wij/we hadden geleden

jullie hadden geleden

zij/ze hadden geleden


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal lijden

jij/je zult lijden

hij/zij/het/u zal lijden

wij/we zullen lijden

jullie zullen lijden

zij/ze zullen lijden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geleden

jij/je zult hebben geleden

hij/zij/het/u zal hebben geleden

wij/we zullen hebben geleden

jullie zullen hebben geleden

zij/ze zullen hebben geleden


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou lijden

jij/je zou lijden

hij/zij/het/u zou lijden

wij/we zouden lijden

jullie zouden lijden

zij/ze zouden lijden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geleden

jij/je zou hebben geleden

hij/zij/het/u zou hebben geleden

wij/we zouden hebben geleden

jullie zouden hebben geleden

zij/ze zouden hebben geleden


gebiedende wijsimperative

jij/je lijd

hij/zij/het/u lijdt

wij/we laten we lijden

jullie lijd



tegenwoordig deelwoord: lijdend

voltooid deelwoord: geleden