Dutch Conjugations - LOKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


lokken
   
- to lure/attract

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
lok
lokte
heb gelokt
jij/je
lokt
lokte
hebt gelokt
hij/zij/het/u
lokt
lokte
heeft gelokt
wij/we
lokken
lokten
hebben gelokt
jullie
lokken
lokten
hebben gelokt
zij/ze
lokken
lokten
hebben gelokt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gelokt
zal lokken
zal hebben gelokt
jij/je
had gelokt
zult lokken
zult hebben gelokt
hij/zij/het/u
had gelokt
zal lokken
zal hebben gelokt
wij/we
hadden gelokt
zullen lokken
zullen hebben gelokt
jullie
hadden gelokt
zullen lokken
zullen hebben gelokt
zij/ze
hadden gelokt
zullen lokken
zullen hebben gelokt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou lokken
zou hebben gelokt
--
jij/je
zou lokken
zou hebben gelokt
lok
hij/zij/het/u
zou lokken
zou hebben gelokt
lokt u
wij/we
zouden lokken
zouden hebben gelokt
laten we lokken
jullie
zouden lokken
zouden hebben gelokt
lok
zij/ze
zouden lokken
zouden hebben gelokt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik lok

jij/je lokt

hij/zij/het/u lokt

wij/we lokken

jullie lokken

zij/ze lokken


onvoltooid verleden tijdpast

ik lokte

jij/je lokte

hij/zij/het/u lokte

wij/we lokten

jullie lokten

zij/ze lokten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gelokt

jij/je hebt gelokt

hij/zij/het/u heeft gelokt

wij/we hebben gelokt

jullie hebben gelokt

zij/ze hebben gelokt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gelokt

jij/je had gelokt

hij/zij/het/u had gelokt

wij/we hadden gelokt

jullie hadden gelokt

zij/ze hadden gelokt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal lokken

jij/je zult lokken

hij/zij/het/u zal lokken

wij/we zullen lokken

jullie zullen lokken

zij/ze zullen lokken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gelokt

jij/je zult hebben gelokt

hij/zij/het/u zal hebben gelokt

wij/we zullen hebben gelokt

jullie zullen hebben gelokt

zij/ze zullen hebben gelokt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou lokken

jij/je zou lokken

hij/zij/het/u zou lokken

wij/we zouden lokken

jullie zouden lokken

zij/ze zouden lokken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gelokt

jij/je zou hebben gelokt

hij/zij/het/u zou hebben gelokt

wij/we zouden hebben gelokt

jullie zouden hebben gelokt

zij/ze zouden hebben gelokt


gebiedende wijsimperative

jij/je lok

hij/zij/het/u lokt u

wij/we laten we lokken

jullie lok



tegenwoordig deelwoord: lokkend

voltooid deelwoord: gelokt