onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik loop
jij/je loopt
hij/zij/het/u loopt
wij/we lopen
jullie lopen
zij/ze lopen
onvoltooid verleden tijdpast
ik liep
jij/je liep
hij/zij/het/u liep
wij/we liepen
jullie liepen
zij/ze liepen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben/heb gelopen
jij/je bent/hebt gelopen
hij/zij/het/u is/heeft gelopen
wij/we zijn/hebben gelopen
jullie zijn/hebben gelopen
zij/ze zijn/hebben gelopen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was/had gelopen
jij/je was/had gelopen
hij/zij/het/u was/had gelopen
wij/we waren/hadden gelopen
jullie waren/hadden gelopen
zij/ze waren/hadden gelopen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal lopen
jij/je zult lopen
hij/zij/het/u zal lopen
wij/we zullen lopen
jullie zullen lopen
zij/ze zullen lopen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn/hebben gelopen
jij/je zult zijn/hebben gelopen
hij/zij/het/u zal zijn/hebben gelopen
wij/we zullen zijn/hebben gelopen
jullie zullen zijn/hebben gelopen
zij/ze zullen zijn/hebben gelopen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou lopen
jij/je zou lopen
hij/zij/het/u zou lopen
wij/we zouden lopen
jullie zouden lopen
zij/ze zouden lopen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn/hebben gelopen
jij/je zou zijn/hebben gelopen
hij/zij/het/u zou zijn/hebben gelopen
wij/we zouden zijn/hebben gelopen
jullie zouden zijn/hebben gelopen
zij/ze zouden zijn/hebben gelopen
gebiedende wijsimperative
jij/je loop
hij/zij/het/u loopt
wij/we laten we lopen
jullie loop
tegenwoordig deelwoord: lopend
voltooid deelwoord: gelopen
Auxiliary: gebruik zijn als je van A naar B gaat (je komt ergens aan): Ik ben naar huis gelopen. Gebruik hebben als je over de activiteit praat: We hebben tien kilometer gelopen / Ik heb de marathon gelopen.
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Ik loop elke dag naar school.
I walk to school every day.
Onvoltooid verleden tijdPast:
Zij liepen samen door de stad.
They walked together through the city.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
We zijn naar het station gelopen.
We have walked to the station.
Ik heb tien kilometer gelopen.
I have walked ten kilometers.
Gebiedende wijsImperative:
Loop rustig.
Walk slowly.