onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik lucht
jij/je lucht
hij/zij/het/u lucht
wij/we luchten
jullie luchten
zij/ze luchten
onvoltooid verleden tijdpast
ik luchte
jij/je luchte
hij/zij/het/u luchte
wij/we luchten
jullie luchten
zij/ze luchten
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gelucht
jij/je hebt gelucht
hij/zij/het/u heeft gelucht
wij/we hebben gelucht
jullie hebben gelucht
zij/ze hebben gelucht
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gelucht
jij/je had gelucht
hij/zij/het/u had gelucht
wij/we hadden gelucht
jullie hadden gelucht
zij/ze hadden gelucht
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal luchten
jij/je zult luchten
hij/zij/het/u zal luchten
wij/we zullen luchten
jullie zullen luchten
zij/ze zullen luchten
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gelucht
jij/je zult hebben gelucht
hij/zij/het/u zal hebben gelucht
wij/we zullen hebben gelucht
jullie zullen hebben gelucht
zij/ze zullen hebben gelucht
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou luchten
jij/je zou luchten
hij/zij/het/u zou luchten
wij/we zouden luchten
jullie zouden luchten
zij/ze zouden luchten
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gelucht
jij/je zou hebben gelucht
hij/zij/het/u zou hebben gelucht
wij/we zouden hebben gelucht
jullie zouden hebben gelucht
zij/ze zouden hebben gelucht
gebiedende wijsimperative
jij/je lucht
hij/zij/het/u lucht u
wij/we laten we luchten
jullie lucht
tegenwoordig deelwoord: luchtend
voltooid deelwoord: gelucht