Dutch Conjugations - MENEN Hidden OG Image
  polytripper

  


menen
   
- to mean/think

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
meen
meende
heb gemeend
jij/je
meent
meende
hebt gemeend
hij/zij/het/u
meent
meende
heeft gemeend
wij/we
menen
meenden
hebben gemeend
jullie
menen
meenden
hebben gemeend
zij/ze
menen
meenden
hebben gemeend

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gemeend
zal menen
zal hebben gemeend
jij/je
had gemeend
zult menen
zult hebben gemeend
hij/zij/het/u
had gemeend
zal menen
zal hebben gemeend
wij/we
hadden gemeend
zullen menen
zullen hebben gemeend
jullie
hadden gemeend
zullen menen
zullen hebben gemeend
zij/ze
hadden gemeend
zullen menen
zullen hebben gemeend

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou menen
zou hebben gemeend
--
jij/je
zou menen
zou hebben gemeend
meen
hij/zij/het/u
zou menen
zou hebben gemeend
meent u
wij/we
zouden menen
zouden hebben gemeend
laten we menen
jullie
zouden menen
zouden hebben gemeend
meen
zij/ze
zouden menen
zouden hebben gemeend
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik meen

jij/je meent

hij/zij/het/u meent

wij/we menen

jullie menen

zij/ze menen


onvoltooid verleden tijdpast

ik meende

jij/je meende

hij/zij/het/u meende

wij/we meenden

jullie meenden

zij/ze meenden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gemeend

jij/je hebt gemeend

hij/zij/het/u heeft gemeend

wij/we hebben gemeend

jullie hebben gemeend

zij/ze hebben gemeend


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gemeend

jij/je had gemeend

hij/zij/het/u had gemeend

wij/we hadden gemeend

jullie hadden gemeend

zij/ze hadden gemeend


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal menen

jij/je zult menen

hij/zij/het/u zal menen

wij/we zullen menen

jullie zullen menen

zij/ze zullen menen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gemeend

jij/je zult hebben gemeend

hij/zij/het/u zal hebben gemeend

wij/we zullen hebben gemeend

jullie zullen hebben gemeend

zij/ze zullen hebben gemeend


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou menen

jij/je zou menen

hij/zij/het/u zou menen

wij/we zouden menen

jullie zouden menen

zij/ze zouden menen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gemeend

jij/je zou hebben gemeend

hij/zij/het/u zou hebben gemeend

wij/we zouden hebben gemeend

jullie zouden hebben gemeend

zij/ze zouden hebben gemeend


gebiedende wijsimperative

jij/je meen

hij/zij/het/u meent u

wij/we laten we menen

jullie meen



tegenwoordig deelwoord: menend

voltooid deelwoord: gemeend