Dutch Conjugations - MOETEN Hidden OG Image
  polytripper

  


moeten
   
- must/have to

strong (sterk) aux: hebben moest — gemoeten



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
moet
moest
heb gemoeten
jij/je
moet
moest
hebt gemoeten
hij/zij/het/u
moet
moest
heeft gemoeten
wij/we
moeten
moesten
hebben gemoeten
jullie
moeten
moesten
hebben gemoeten
zij/ze
moeten
moesten
hebben gemoeten

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gemoeten
zal moeten
zal hebben gemoeten
jij/je
had gemoeten
zult moeten
zult hebben gemoeten
hij/zij/het/u
had gemoeten
zal moeten
zal hebben gemoeten
wij/we
hadden gemoeten
zullen moeten
zullen hebben gemoeten
jullie
hadden gemoeten
zullen moeten
zullen hebben gemoeten
zij/ze
hadden gemoeten
zullen moeten
zullen hebben gemoeten

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou moeten
zou hebben gemoeten
--
jij/je
zou moeten
zou hebben gemoeten
--
hij/zij/het/u
zou moeten
zou hebben gemoeten
--
wij/we
zouden moeten
zouden hebben gemoeten
--
jullie
zouden moeten
zouden hebben gemoeten
--
zij/ze
zouden moeten
zouden hebben gemoeten
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik moet

jij/je moet

hij/zij/het/u moet

wij/we moeten

jullie moeten

zij/ze moeten


onvoltooid verleden tijdpast

ik moest

jij/je moest

hij/zij/het/u moest

wij/we moesten

jullie moesten

zij/ze moesten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gemoeten

jij/je hebt gemoeten

hij/zij/het/u heeft gemoeten

wij/we hebben gemoeten

jullie hebben gemoeten

zij/ze hebben gemoeten


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gemoeten

jij/je had gemoeten

hij/zij/het/u had gemoeten

wij/we hadden gemoeten

jullie hadden gemoeten

zij/ze hadden gemoeten


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal moeten

jij/je zult moeten

hij/zij/het/u zal moeten

wij/we zullen moeten

jullie zullen moeten

zij/ze zullen moeten


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gemoeten

jij/je zult hebben gemoeten

hij/zij/het/u zal hebben gemoeten

wij/we zullen hebben gemoeten

jullie zullen hebben gemoeten

zij/ze zullen hebben gemoeten


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou moeten

jij/je zou moeten

hij/zij/het/u zou moeten

wij/we zouden moeten

jullie zouden moeten

zij/ze zouden moeten


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gemoeten

jij/je zou hebben gemoeten

hij/zij/het/u zou hebben gemoeten

wij/we zouden hebben gemoeten

jullie zouden hebben gemoeten

zij/ze zouden hebben gemoeten


gebiedende wijsimperative



tegenwoordig deelwoord: moetend

voltooid deelwoord: gemoeten