Dutch Conjugations - MOGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


mogen
   
- may/be allowed to

strong (sterk) aux: hebben mocht — gemogen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
mag
mocht
heb gemogen
jij/je
mag
mocht
hebt gemogen
hij/zij/het/u
mag
mocht
heeft gemogen
wij/we
mogen
mochten
hebben gemogen
jullie
mogen
mochten
hebben gemogen
zij/ze
mogen
mochten
hebben gemogen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gemogen
zal mogen
zal hebben gemogen
jij/je
had gemogen
zult mogen
zult hebben gemogen
hij/zij/het/u
had gemogen
zal mogen
zal hebben gemogen
wij/we
hadden gemogen
zullen mogen
zullen hebben gemogen
jullie
hadden gemogen
zullen mogen
zullen hebben gemogen
zij/ze
hadden gemogen
zullen mogen
zullen hebben gemogen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou mogen
zou hebben gemogen
--
jij/je
zou mogen
zou hebben gemogen
--
hij/zij/het/u
zou mogen
zou hebben gemogen
--
wij/we
zouden mogen
zouden hebben gemogen
--
jullie
zouden mogen
zouden hebben gemogen
--
zij/ze
zouden mogen
zouden hebben gemogen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik mag

jij/je mag

hij/zij/het/u mag

wij/we mogen

jullie mogen

zij/ze mogen


onvoltooid verleden tijdpast

ik mocht

jij/je mocht

hij/zij/het/u mocht

wij/we mochten

jullie mochten

zij/ze mochten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gemogen

jij/je hebt gemogen

hij/zij/het/u heeft gemogen

wij/we hebben gemogen

jullie hebben gemogen

zij/ze hebben gemogen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gemogen

jij/je had gemogen

hij/zij/het/u had gemogen

wij/we hadden gemogen

jullie hadden gemogen

zij/ze hadden gemogen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal mogen

jij/je zult mogen

hij/zij/het/u zal mogen

wij/we zullen mogen

jullie zullen mogen

zij/ze zullen mogen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gemogen

jij/je zult hebben gemogen

hij/zij/het/u zal hebben gemogen

wij/we zullen hebben gemogen

jullie zullen hebben gemogen

zij/ze zullen hebben gemogen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou mogen

jij/je zou mogen

hij/zij/het/u zou mogen

wij/we zouden mogen

jullie zouden mogen

zij/ze zouden mogen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gemogen

jij/je zou hebben gemogen

hij/zij/het/u zou hebben gemogen

wij/we zouden hebben gemogen

jullie zouden hebben gemogen

zij/ze zouden hebben gemogen


gebiedende wijsimperative



tegenwoordig deelwoord: mogend

voltooid deelwoord: gemogen