Dutch Conjugations - NAMAKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


namaken
   
- to copy/imitate

weak (zwak) regular separable aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
maak na
maakte na
heb nagemaakt
jij/je
maakt na
maakte na
hebt nagemaakt
hij/zij/het/u
maakt na
maakte na
heeft nagemaakt
wij/we
maken na
maakten na
hebben nagemaakt
jullie
maken na
maakten na
hebben nagemaakt
zij/ze
maken na
maakten na
hebben nagemaakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had nagemaakt
zal namaken
zal hebben nagemaakt
jij/je
had nagemaakt
zult namaken
zult hebben nagemaakt
hij/zij/het/u
had nagemaakt
zal namaken
zal hebben nagemaakt
wij/we
hadden nagemaakt
zullen namaken
zullen hebben nagemaakt
jullie
hadden nagemaakt
zullen namaken
zullen hebben nagemaakt
zij/ze
hadden nagemaakt
zullen namaken
zullen hebben nagemaakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou namaken
zou hebben nagemaakt
--
jij/je
zou namaken
zou hebben nagemaakt
maak na
hij/zij/het/u
zou namaken
zou hebben nagemaakt
maakt na
wij/we
zouden namaken
zouden hebben nagemaakt
laten we namaken
jullie
zouden namaken
zouden hebben nagemaakt
maak na
zij/ze
zouden namaken
zouden hebben nagemaakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik maak na

jij/je maakt na

hij/zij/het/u maakt na

wij/we maken na

jullie maken na

zij/ze maken na


onvoltooid verleden tijdpast

ik maakte na

jij/je maakte na

hij/zij/het/u maakte na

wij/we maakten na

jullie maakten na

zij/ze maakten na


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb nagemaakt

jij/je hebt nagemaakt

hij/zij/het/u heeft nagemaakt

wij/we hebben nagemaakt

jullie hebben nagemaakt

zij/ze hebben nagemaakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had nagemaakt

jij/je had nagemaakt

hij/zij/het/u had nagemaakt

wij/we hadden nagemaakt

jullie hadden nagemaakt

zij/ze hadden nagemaakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal namaken

jij/je zult namaken

hij/zij/het/u zal namaken

wij/we zullen namaken

jullie zullen namaken

zij/ze zullen namaken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben nagemaakt

jij/je zult hebben nagemaakt

hij/zij/het/u zal hebben nagemaakt

wij/we zullen hebben nagemaakt

jullie zullen hebben nagemaakt

zij/ze zullen hebben nagemaakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou namaken

jij/je zou namaken

hij/zij/het/u zou namaken

wij/we zouden namaken

jullie zouden namaken

zij/ze zouden namaken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben nagemaakt

jij/je zou hebben nagemaakt

hij/zij/het/u zou hebben nagemaakt

wij/we zouden hebben nagemaakt

jullie zouden hebben nagemaakt

zij/ze zouden hebben nagemaakt


gebiedende wijsimperative

jij/je maak na

hij/zij/het/u maakt na

wij/we laten we namaken

jullie maak na



tegenwoordig deelwoord: namakend

voltooid deelwoord: nagemakt