onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik negeer
jij/je negeert
hij/zij/het/u negeert
wij/we negeren
jullie negeren
zij/ze negeren
onvoltooid verleden tijdpast
ik negeerde
jij/je negeerde
hij/zij/het/u negeerde
wij/we negeerden
jullie negeerden
zij/ze negeerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb genegeerd
jij/je hebt genegeerd
hij/zij/het/u heeft genegeerd
wij/we hebben genegeerd
jullie hebben genegeerd
zij/ze hebben genegeerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had genegeerd
jij/je had genegeerd
hij/zij/het/u had genegeerd
wij/we hadden genegeerd
jullie hadden genegeerd
zij/ze hadden genegeerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal negeren
jij/je zult negeren
hij/zij/het/u zal negeren
wij/we zullen negeren
jullie zullen negeren
zij/ze zullen negeren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben genegeerd
jij/je zult hebben genegeerd
hij/zij/het/u zal hebben genegeerd
wij/we zullen hebben genegeerd
jullie zullen hebben genegeerd
zij/ze zullen hebben genegeerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou negeren
jij/je zou negeren
hij/zij/het/u zou negeren
wij/we zouden negeren
jullie zouden negeren
zij/ze zouden negeren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben genegeerd
jij/je zou hebben genegeerd
hij/zij/het/u zou hebben genegeerd
wij/we zouden hebben genegeerd
jullie zouden hebben genegeerd
zij/ze zouden hebben genegeerd
gebiedende wijsimperative
jij/je negeer
hij/zij/het/u negeert u
wij/we laten we negeren
jullie negeer
tegenwoordig deelwoord: negerend
voltooid deelwoord: genegeerd