Dutch Conjugations - NEMEN Hidden OG Image
  polytripper

  


nemen
   
- to take

strong (sterk) aux: hebben nam — genomen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
neem
nam
heb genomen
jij/je
neemt
nam
hebt genomen
hij/zij/het/u
neemt
nam
heeft genomen
wij/we
nemen
namen
hebben genomen
jullie
nemen
namen
hebben genomen
zij/ze
nemen
namen
hebben genomen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had genomen
zal nemen
zal hebben genomen
jij/je
had genomen
zult nemen
zult hebben genomen
hij/zij/het/u
had genomen
zal nemen
zal hebben genomen
wij/we
hadden genomen
zullen nemen
zullen hebben genomen
jullie
hadden genomen
zullen nemen
zullen hebben genomen
zij/ze
hadden genomen
zullen nemen
zullen hebben genomen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou nemen
zou hebben genomen
--
jij/je
zou nemen
zou hebben genomen
neem
hij/zij/het/u
zou nemen
zou hebben genomen
neemt
wij/we
zouden nemen
zouden hebben genomen
laten we nemen
jullie
zouden nemen
zouden hebben genomen
neem
zij/ze
zouden nemen
zouden hebben genomen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik neem

jij/je neemt

hij/zij/het/u neemt

wij/we nemen

jullie nemen

zij/ze nemen


onvoltooid verleden tijdpast

ik nam

jij/je nam

hij/zij/het/u nam

wij/we namen

jullie namen

zij/ze namen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb genomen

jij/je hebt genomen

hij/zij/het/u heeft genomen

wij/we hebben genomen

jullie hebben genomen

zij/ze hebben genomen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had genomen

jij/je had genomen

hij/zij/het/u had genomen

wij/we hadden genomen

jullie hadden genomen

zij/ze hadden genomen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal nemen

jij/je zult nemen

hij/zij/het/u zal nemen

wij/we zullen nemen

jullie zullen nemen

zij/ze zullen nemen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben genomen

jij/je zult hebben genomen

hij/zij/het/u zal hebben genomen

wij/we zullen hebben genomen

jullie zullen hebben genomen

zij/ze zullen hebben genomen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou nemen

jij/je zou nemen

hij/zij/het/u zou nemen

wij/we zouden nemen

jullie zouden nemen

zij/ze zouden nemen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben genomen

jij/je zou hebben genomen

hij/zij/het/u zou hebben genomen

wij/we zouden hebben genomen

jullie zouden hebben genomen

zij/ze zouden hebben genomen


gebiedende wijsimperative

jij/je neem

hij/zij/het/u neemt

wij/we laten we nemen

jullie neem



tegenwoordig deelwoord: nemend

voltooid deelwoord: genomen