Dutch Conjugations - ONDERDRUKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


onderdrukken
   
- to suppress

mixed (gemengd) aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
onderdruk
onderdrukte
heb onderdrukt
jij/je
onderdrukt
onderdrukte
hebt onderdrukt
hij/zij/het/u
onderdrukt
onderdrukte
heeft onderdrukt
wij/we
onderdrukken
onderdrukten
hebben onderdrukt
jullie
onderdrukken
onderdrukten
hebben onderdrukt
zij/ze
onderdrukken
onderdrukten
hebben onderdrukt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had onderdrukt
zal onderdrukken
zal hebben onderdrukt
jij/je
had onderdrukt
zult onderdrukken
zult hebben onderdrukt
hij/zij/het/u
had onderdrukt
zal onderdrukken
zal hebben onderdrukt
wij/we
hadden onderdrukt
zullen onderdrukken
zullen hebben onderdrukt
jullie
hadden onderdrukt
zullen onderdrukken
zullen hebben onderdrukt
zij/ze
hadden onderdrukt
zullen onderdrukken
zullen hebben onderdrukt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou onderdrukken
zou hebben onderdrukt
--
jij/je
zou onderdrukken
zou hebben onderdrukt
onderdruk
hij/zij/het/u
zou onderdrukken
zou hebben onderdrukt
onderdrukt u
wij/we
zouden onderdrukken
zouden hebben onderdrukt
laten we onderdrukken
jullie
zouden onderdrukken
zouden hebben onderdrukt
onderdruk
zij/ze
zouden onderdrukken
zouden hebben onderdrukt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik onderdruk

jij/je onderdrukt

hij/zij/het/u onderdrukt

wij/we onderdrukken

jullie onderdrukken

zij/ze onderdrukken


onvoltooid verleden tijdpast

ik onderdrukte

jij/je onderdrukte

hij/zij/het/u onderdrukte

wij/we onderdrukten

jullie onderdrukten

zij/ze onderdrukten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb onderdrukt

jij/je hebt onderdrukt

hij/zij/het/u heeft onderdrukt

wij/we hebben onderdrukt

jullie hebben onderdrukt

zij/ze hebben onderdrukt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had onderdrukt

jij/je had onderdrukt

hij/zij/het/u had onderdrukt

wij/we hadden onderdrukt

jullie hadden onderdrukt

zij/ze hadden onderdrukt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal onderdrukken

jij/je zult onderdrukken

hij/zij/het/u zal onderdrukken

wij/we zullen onderdrukken

jullie zullen onderdrukken

zij/ze zullen onderdrukken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben onderdrukt

jij/je zult hebben onderdrukt

hij/zij/het/u zal hebben onderdrukt

wij/we zullen hebben onderdrukt

jullie zullen hebben onderdrukt

zij/ze zullen hebben onderdrukt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou onderdrukken

jij/je zou onderdrukken

hij/zij/het/u zou onderdrukken

wij/we zouden onderdrukken

jullie zouden onderdrukken

zij/ze zouden onderdrukken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben onderdrukt

jij/je zou hebben onderdrukt

hij/zij/het/u zou hebben onderdrukt

wij/we zouden hebben onderdrukt

jullie zouden hebben onderdrukt

zij/ze zouden hebben onderdrukt


gebiedende wijsimperative

jij/je onderdruk

hij/zij/het/u onderdrukt u

wij/we laten we onderdrukken

jullie onderdruk



tegenwoordig deelwoord: onderdrukkend

voltooid deelwoord: onderdrukt