Dutch Conjugations - PAKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


pakken
   
- to grab/take

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
pak
pakte
heb gepakt
jij/je
pakt
pakte
hebt gepakt
hij/zij/het/u
pakt
pakte
heeft gepakt
wij/we
pakken
pakten
hebben gepakt
jullie
pakken
pakten
hebben gepakt
zij/ze
pakken
pakten
hebben gepakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gepakt
zal pakken
zal hebben gepakt
jij/je
had gepakt
zult pakken
zult hebben gepakt
hij/zij/het/u
had gepakt
zal pakken
zal hebben gepakt
wij/we
hadden gepakt
zullen pakken
zullen hebben gepakt
jullie
hadden gepakt
zullen pakken
zullen hebben gepakt
zij/ze
hadden gepakt
zullen pakken
zullen hebben gepakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou pakken
zou hebben gepakt
--
jij/je
zou pakken
zou hebben gepakt
pak
hij/zij/het/u
zou pakken
zou hebben gepakt
pakt u
wij/we
zouden pakken
zouden hebben gepakt
laten we pakken
jullie
zouden pakken
zouden hebben gepakt
pak
zij/ze
zouden pakken
zouden hebben gepakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik pak

jij/je pakt

hij/zij/het/u pakt

wij/we pakken

jullie pakken

zij/ze pakken


onvoltooid verleden tijdpast

ik pakte

jij/je pakte

hij/zij/het/u pakte

wij/we pakten

jullie pakten

zij/ze pakten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gepakt

jij/je hebt gepakt

hij/zij/het/u heeft gepakt

wij/we hebben gepakt

jullie hebben gepakt

zij/ze hebben gepakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gepakt

jij/je had gepakt

hij/zij/het/u had gepakt

wij/we hadden gepakt

jullie hadden gepakt

zij/ze hadden gepakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal pakken

jij/je zult pakken

hij/zij/het/u zal pakken

wij/we zullen pakken

jullie zullen pakken

zij/ze zullen pakken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gepakt

jij/je zult hebben gepakt

hij/zij/het/u zal hebben gepakt

wij/we zullen hebben gepakt

jullie zullen hebben gepakt

zij/ze zullen hebben gepakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou pakken

jij/je zou pakken

hij/zij/het/u zou pakken

wij/we zouden pakken

jullie zouden pakken

zij/ze zouden pakken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gepakt

jij/je zou hebben gepakt

hij/zij/het/u zou hebben gepakt

wij/we zouden hebben gepakt

jullie zouden hebben gepakt

zij/ze zouden hebben gepakt


gebiedende wijsimperative

jij/je pak

hij/zij/het/u pakt u

wij/we laten we pakken

jullie pak



tegenwoordig deelwoord: pakkend

voltooid deelwoord: gepakt