Dutch Conjugations - PLAGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


plagen
   
- to tease

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
plaag
plaagde
heb geplaagd
jij/je
plaagt
plaagde
hebt geplaagd
hij/zij/het/u
plaagt
plaagde
heeft geplaagd
wij/we
plagen
plaagden
hebben geplaagd
jullie
plagen
plaagden
hebben geplaagd
zij/ze
plagen
plaagden
hebben geplaagd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geplaagd
zal plagen
zal hebben geplaagd
jij/je
had geplaagd
zult plagen
zult hebben geplaagd
hij/zij/het/u
had geplaagd
zal plagen
zal hebben geplaagd
wij/we
hadden geplaagd
zullen plagen
zullen hebben geplaagd
jullie
hadden geplaagd
zullen plagen
zullen hebben geplaagd
zij/ze
hadden geplaagd
zullen plagen
zullen hebben geplaagd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou plagen
zou hebben geplaagd
--
jij/je
zou plagen
zou hebben geplaagd
plaag
hij/zij/het/u
zou plagen
zou hebben geplaagd
plaagt u
wij/we
zouden plagen
zouden hebben geplaagd
laten we plagen
jullie
zouden plagen
zouden hebben geplaagd
plaag
zij/ze
zouden plagen
zouden hebben geplaagd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik plaag

jij/je plaagt

hij/zij/het/u plaagt

wij/we plagen

jullie plagen

zij/ze plagen


onvoltooid verleden tijdpast

ik plaagde

jij/je plaagde

hij/zij/het/u plaagde

wij/we plaagden

jullie plaagden

zij/ze plaagden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geplaagd

jij/je hebt geplaagd

hij/zij/het/u heeft geplaagd

wij/we hebben geplaagd

jullie hebben geplaagd

zij/ze hebben geplaagd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geplaagd

jij/je had geplaagd

hij/zij/het/u had geplaagd

wij/we hadden geplaagd

jullie hadden geplaagd

zij/ze hadden geplaagd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal plagen

jij/je zult plagen

hij/zij/het/u zal plagen

wij/we zullen plagen

jullie zullen plagen

zij/ze zullen plagen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geplaagd

jij/je zult hebben geplaagd

hij/zij/het/u zal hebben geplaagd

wij/we zullen hebben geplaagd

jullie zullen hebben geplaagd

zij/ze zullen hebben geplaagd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou plagen

jij/je zou plagen

hij/zij/het/u zou plagen

wij/we zouden plagen

jullie zouden plagen

zij/ze zouden plagen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geplaagd

jij/je zou hebben geplaagd

hij/zij/het/u zou hebben geplaagd

wij/we zouden hebben geplaagd

jullie zouden hebben geplaagd

zij/ze zouden hebben geplaagd


gebiedende wijsimperative

jij/je plaag

hij/zij/het/u plaagt u

wij/we laten we plagen

jullie plaag



tegenwoordig deelwoord: plagend

voltooid deelwoord: geplaagd