Dutch Conjugations - PLASSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


plassen
   
- to pee

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
plas
plaste
heb geplast
jij/je
plast
plaste
hebt geplast
hij/zij/het/u
plast
plaste
heeft geplast
wij/we
plassen
plasten
hebben geplast
jullie
plassen
plasten
hebben geplast
zij/ze
plassen
plasten
hebben geplast

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geplast
zal plassen
zal hebben geplast
jij/je
had geplast
zult plassen
zult hebben geplast
hij/zij/het/u
had geplast
zal plassen
zal hebben geplast
wij/we
hadden geplast
zullen plassen
zullen hebben geplast
jullie
hadden geplast
zullen plassen
zullen hebben geplast
zij/ze
hadden geplast
zullen plassen
zullen hebben geplast

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou plassen
zou hebben geplast
--
jij/je
zou plassen
zou hebben geplast
plas
hij/zij/het/u
zou plassen
zou hebben geplast
plast u
wij/we
zouden plassen
zouden hebben geplast
laten we plassen
jullie
zouden plassen
zouden hebben geplast
plas
zij/ze
zouden plassen
zouden hebben geplast
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik plas

jij/je plast

hij/zij/het/u plast

wij/we plassen

jullie plassen

zij/ze plassen


onvoltooid verleden tijdpast

ik plaste

jij/je plaste

hij/zij/het/u plaste

wij/we plasten

jullie plasten

zij/ze plasten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geplast

jij/je hebt geplast

hij/zij/het/u heeft geplast

wij/we hebben geplast

jullie hebben geplast

zij/ze hebben geplast


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geplast

jij/je had geplast

hij/zij/het/u had geplast

wij/we hadden geplast

jullie hadden geplast

zij/ze hadden geplast


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal plassen

jij/je zult plassen

hij/zij/het/u zal plassen

wij/we zullen plassen

jullie zullen plassen

zij/ze zullen plassen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geplast

jij/je zult hebben geplast

hij/zij/het/u zal hebben geplast

wij/we zullen hebben geplast

jullie zullen hebben geplast

zij/ze zullen hebben geplast


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou plassen

jij/je zou plassen

hij/zij/het/u zou plassen

wij/we zouden plassen

jullie zouden plassen

zij/ze zouden plassen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geplast

jij/je zou hebben geplast

hij/zij/het/u zou hebben geplast

wij/we zouden hebben geplast

jullie zouden hebben geplast

zij/ze zouden hebben geplast


gebiedende wijsimperative

jij/je plas

hij/zij/het/u plast u

wij/we laten we plassen

jullie plas



tegenwoordig deelwoord: plassend

voltooid deelwoord: geplast