Dutch Conjugations - PROBEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


proberen
   
- to try

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
probeer
probeerde
heb geprobeerd
jij/je
probeert
probeerde
hebt geprobeerd
hij/zij/het/u
probeert
probeerde
heeft geprobeerd
wij/we
proberen
probeerden
hebben geprobeerd
jullie
proberen
probeerden
hebben geprobeerd
zij/ze
proberen
probeerden
hebben geprobeerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geprobeerd
zal proberen
zal hebben geprobeerd
jij/je
had geprobeerd
zult proberen
zult hebben geprobeerd
hij/zij/het/u
had geprobeerd
zal proberen
zal hebben geprobeerd
wij/we
hadden geprobeerd
zullen proberen
zullen hebben geprobeerd
jullie
hadden geprobeerd
zullen proberen
zullen hebben geprobeerd
zij/ze
hadden geprobeerd
zullen proberen
zullen hebben geprobeerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou proberen
zou hebben geprobeerd
--
jij/je
zou proberen
zou hebben geprobeerd
probeer
hij/zij/het/u
zou proberen
zou hebben geprobeerd
probeert u
wij/we
zouden proberen
zouden hebben geprobeerd
laten we proberen
jullie
zouden proberen
zouden hebben geprobeerd
probeer
zij/ze
zouden proberen
zouden hebben geprobeerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik probeer

jij/je probeert

hij/zij/het/u probeert

wij/we proberen

jullie proberen

zij/ze proberen


onvoltooid verleden tijdpast

ik probeerde

jij/je probeerde

hij/zij/het/u probeerde

wij/we probeerden

jullie probeerden

zij/ze probeerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geprobeerd

jij/je hebt geprobeerd

hij/zij/het/u heeft geprobeerd

wij/we hebben geprobeerd

jullie hebben geprobeerd

zij/ze hebben geprobeerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geprobeerd

jij/je had geprobeerd

hij/zij/het/u had geprobeerd

wij/we hadden geprobeerd

jullie hadden geprobeerd

zij/ze hadden geprobeerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal proberen

jij/je zult proberen

hij/zij/het/u zal proberen

wij/we zullen proberen

jullie zullen proberen

zij/ze zullen proberen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geprobeerd

jij/je zult hebben geprobeerd

hij/zij/het/u zal hebben geprobeerd

wij/we zullen hebben geprobeerd

jullie zullen hebben geprobeerd

zij/ze zullen hebben geprobeerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou proberen

jij/je zou proberen

hij/zij/het/u zou proberen

wij/we zouden proberen

jullie zouden proberen

zij/ze zouden proberen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geprobeerd

jij/je zou hebben geprobeerd

hij/zij/het/u zou hebben geprobeerd

wij/we zouden hebben geprobeerd

jullie zouden hebben geprobeerd

zij/ze zouden hebben geprobeerd


gebiedende wijsimperative

jij/je probeer

hij/zij/het/u probeert u

wij/we laten we proberen

jullie probeer



tegenwoordig deelwoord: proberend

voltooid deelwoord: geprobeerd