onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik protesteer
jij/je protesteert
hij/zij/het/u protesteert
wij/we protesteren
jullie protesteren
zij/ze protesteren
onvoltooid verleden tijdpast
ik protesteerde
jij/je protesteerde
hij/zij/het/u protesteerde
wij/we protesteerden
jullie protesteerden
zij/ze protesteerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb geprotesteerd
jij/je hebt geprotesteerd
hij/zij/het/u heeft geprotesteerd
wij/we hebben geprotesteerd
jullie hebben geprotesteerd
zij/ze hebben geprotesteerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had geprotesteerd
jij/je had geprotesteerd
hij/zij/het/u had geprotesteerd
wij/we hadden geprotesteerd
jullie hadden geprotesteerd
zij/ze hadden geprotesteerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal protesteren
jij/je zult protesteren
hij/zij/het/u zal protesteren
wij/we zullen protesteren
jullie zullen protesteren
zij/ze zullen protesteren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben geprotesteerd
jij/je zult hebben geprotesteerd
hij/zij/het/u zal hebben geprotesteerd
wij/we zullen hebben geprotesteerd
jullie zullen hebben geprotesteerd
zij/ze zullen hebben geprotesteerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou protesteren
jij/je zou protesteren
hij/zij/het/u zou protesteren
wij/we zouden protesteren
jullie zouden protesteren
zij/ze zouden protesteren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben geprotesteerd
jij/je zou hebben geprotesteerd
hij/zij/het/u zou hebben geprotesteerd
wij/we zouden hebben geprotesteerd
jullie zouden hebben geprotesteerd
zij/ze zouden hebben geprotesteerd
gebiedende wijsimperative
jij/je protesteer
hij/zij/het/u protesteert u
wij/we laten we protesteren
jullie protesteer
tegenwoordig deelwoord: protesterend
voltooid deelwoord: geprotesteerd