Dutch Conjugations - PROTESTEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


protesteren
   
- to protest

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
protesteer
protesteerde
heb geprotesteerd
jij/je
protesteert
protesteerde
hebt geprotesteerd
hij/zij/het/u
protesteert
protesteerde
heeft geprotesteerd
wij/we
protesteren
protesteerden
hebben geprotesteerd
jullie
protesteren
protesteerden
hebben geprotesteerd
zij/ze
protesteren
protesteerden
hebben geprotesteerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geprotesteerd
zal protesteren
zal hebben geprotesteerd
jij/je
had geprotesteerd
zult protesteren
zult hebben geprotesteerd
hij/zij/het/u
had geprotesteerd
zal protesteren
zal hebben geprotesteerd
wij/we
hadden geprotesteerd
zullen protesteren
zullen hebben geprotesteerd
jullie
hadden geprotesteerd
zullen protesteren
zullen hebben geprotesteerd
zij/ze
hadden geprotesteerd
zullen protesteren
zullen hebben geprotesteerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou protesteren
zou hebben geprotesteerd
--
jij/je
zou protesteren
zou hebben geprotesteerd
protesteer
hij/zij/het/u
zou protesteren
zou hebben geprotesteerd
protesteert u
wij/we
zouden protesteren
zouden hebben geprotesteerd
laten we protesteren
jullie
zouden protesteren
zouden hebben geprotesteerd
protesteer
zij/ze
zouden protesteren
zouden hebben geprotesteerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik protesteer

jij/je protesteert

hij/zij/het/u protesteert

wij/we protesteren

jullie protesteren

zij/ze protesteren


onvoltooid verleden tijdpast

ik protesteerde

jij/je protesteerde

hij/zij/het/u protesteerde

wij/we protesteerden

jullie protesteerden

zij/ze protesteerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geprotesteerd

jij/je hebt geprotesteerd

hij/zij/het/u heeft geprotesteerd

wij/we hebben geprotesteerd

jullie hebben geprotesteerd

zij/ze hebben geprotesteerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geprotesteerd

jij/je had geprotesteerd

hij/zij/het/u had geprotesteerd

wij/we hadden geprotesteerd

jullie hadden geprotesteerd

zij/ze hadden geprotesteerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal protesteren

jij/je zult protesteren

hij/zij/het/u zal protesteren

wij/we zullen protesteren

jullie zullen protesteren

zij/ze zullen protesteren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geprotesteerd

jij/je zult hebben geprotesteerd

hij/zij/het/u zal hebben geprotesteerd

wij/we zullen hebben geprotesteerd

jullie zullen hebben geprotesteerd

zij/ze zullen hebben geprotesteerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou protesteren

jij/je zou protesteren

hij/zij/het/u zou protesteren

wij/we zouden protesteren

jullie zouden protesteren

zij/ze zouden protesteren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geprotesteerd

jij/je zou hebben geprotesteerd

hij/zij/het/u zou hebben geprotesteerd

wij/we zouden hebben geprotesteerd

jullie zouden hebben geprotesteerd

zij/ze zouden hebben geprotesteerd


gebiedende wijsimperative

jij/je protesteer

hij/zij/het/u protesteert u

wij/we laten we protesteren

jullie protesteer



tegenwoordig deelwoord: protesterend

voltooid deelwoord: geprotesteerd