onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik repareer
jij/je repareert
hij/zij/het/u repareert
wij/we repareren
jullie repareren
zij/ze repareren
onvoltooid verleden tijdpast
ik repareerde
jij/je repareerde
hij/zij/het/u repareerde
wij/we repareerden
jullie repareerden
zij/ze repareerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gerepareerd
jij/je hebt gerepareerd
hij/zij/het/u heeft gerepareerd
wij/we hebben gerepareerd
jullie hebben gerepareerd
zij/ze hebben gerepareerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gerepareerd
jij/je had gerepareerd
hij/zij/het/u had gerepareerd
wij/we hadden gerepareerd
jullie hadden gerepareerd
zij/ze hadden gerepareerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal repareren
jij/je zult repareren
hij/zij/het/u zal repareren
wij/we zullen repareren
jullie zullen repareren
zij/ze zullen repareren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gerepareerd
jij/je zult hebben gerepareerd
hij/zij/het/u zal hebben gerepareerd
wij/we zullen hebben gerepareerd
jullie zullen hebben gerepareerd
zij/ze zullen hebben gerepareerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou repareren
jij/je zou repareren
hij/zij/het/u zou repareren
wij/we zouden repareren
jullie zouden repareren
zij/ze zouden repareren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gerepareerd
jij/je zou hebben gerepareerd
hij/zij/het/u zou hebben gerepareerd
wij/we zouden hebben gerepareerd
jullie zouden hebben gerepareerd
zij/ze zouden hebben gerepareerd
gebiedende wijsimperative
jij/je repareer
hij/zij/het/u repareert u
wij/we laten we repareren
jullie repareer
tegenwoordig deelwoord: reparerend
voltooid deelwoord: gerepareerd