Display tenses in English

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik scheid

jij/je scheidt

hij/zij/het/u scheidt

wij/we scheiden

jullie scheiden

zij/ze scheiden

onvoltooid verleden tijdpast

ik scheidde

jij/je scheidde

hij/zij/het/u scheidde

wij/we scheidden

jullie scheidden

zij/ze scheidden

voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben/heb gescheiden

jij/je bent/hebt gescheiden

hij/zij/het/u is/heeft gescheiden

wij/we zijn/hebben gescheiden

jullie zijn/hebben gescheiden

zij/ze zijn/hebben gescheiden

voltooid verleden tijdpast perfect

ik was/had gescheiden

jij/je was/had gescheiden

hij/zij/het/u was/had gescheiden

wij/we waren/hadden gescheiden

jullie waren/hadden gescheiden

zij/ze waren/hadden gescheiden

onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal scheiden

jij/je zult scheiden

hij/zij/het/u zal scheiden

wij/we zullen scheiden

jullie zullen scheiden

zij/ze zullen scheiden

voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn/hebben gescheiden

jij/je zult zijn/hebben gescheiden

hij/zij/het/u zal zijn/hebben gescheiden

wij/we zullen zijn/hebben gescheiden

jullie zullen zijn/hebben gescheiden

zij/ze zullen zijn/hebben gescheiden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou scheiden

jij/je zou scheiden

hij/zij/het/u zou scheiden

wij/we zouden scheiden

jullie zouden scheiden

zij/ze zouden scheiden

voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn/hebben gescheiden

jij/je zou zijn/hebben gescheiden

hij/zij/het/u zou zijn/hebben gescheiden

wij/we zouden zijn/hebben gescheiden

jullie zouden zijn/hebben gescheiden

zij/ze zouden zijn/hebben gescheiden

gebiedende wijsimperative

jij/je scheid

hij/zij/het/u scheidt

wij/we laten we scheiden

jullie scheid