Dutch Conjugations - SCHENKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


schenken
   
- to pour/give

strong (sterk) aux: hebben schonk — geschonken



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
schenk
schonk
heb geschonken
jij/je
schenkt
schonk
hebt geschonken
hij/zij/het/u
schenkt
schonk
heeft geschonken
wij/we
schenken
schonken
hebben geschonken
jullie
schenken
schonken
hebben geschonken
zij/ze
schenken
schonken
hebben geschonken

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geschonken
zal schenken
zal hebben geschonken
jij/je
had geschonken
zult schenken
zult hebben geschonken
hij/zij/het/u
had geschonken
zal schenken
zal hebben geschonken
wij/we
hadden geschonken
zullen schenken
zullen hebben geschonken
jullie
hadden geschonken
zullen schenken
zullen hebben geschonken
zij/ze
hadden geschonken
zullen schenken
zullen hebben geschonken

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou schenken
zou hebben geschonken
--
jij/je
zou schenken
zou hebben geschonken
schenk
hij/zij/het/u
zou schenken
zou hebben geschonken
schenkt
wij/we
zouden schenken
zouden hebben geschonken
laten we schenken
jullie
zouden schenken
zouden hebben geschonken
schenk
zij/ze
zouden schenken
zouden hebben geschonken
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik schenk

jij/je schenkt

hij/zij/het/u schenkt

wij/we schenken

jullie schenken

zij/ze schenken


onvoltooid verleden tijdpast

ik schonk

jij/je schonk

hij/zij/het/u schonk

wij/we schonken

jullie schonken

zij/ze schonken


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geschonken

jij/je hebt geschonken

hij/zij/het/u heeft geschonken

wij/we hebben geschonken

jullie hebben geschonken

zij/ze hebben geschonken


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geschonken

jij/je had geschonken

hij/zij/het/u had geschonken

wij/we hadden geschonken

jullie hadden geschonken

zij/ze hadden geschonken


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal schenken

jij/je zult schenken

hij/zij/het/u zal schenken

wij/we zullen schenken

jullie zullen schenken

zij/ze zullen schenken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geschonken

jij/je zult hebben geschonken

hij/zij/het/u zal hebben geschonken

wij/we zullen hebben geschonken

jullie zullen hebben geschonken

zij/ze zullen hebben geschonken


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou schenken

jij/je zou schenken

hij/zij/het/u zou schenken

wij/we zouden schenken

jullie zouden schenken

zij/ze zouden schenken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geschonken

jij/je zou hebben geschonken

hij/zij/het/u zou hebben geschonken

wij/we zouden hebben geschonken

jullie zouden hebben geschonken

zij/ze zouden hebben geschonken


gebiedende wijsimperative

jij/je schenk

hij/zij/het/u schenkt

wij/we laten we schenken

jullie schenk



tegenwoordig deelwoord: schenkend

voltooid deelwoord: geschonken