Dutch Conjugations - SCHEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) scheren
   
- to shave

strong (sterk) aux: hebben schoor — geschoren



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
scheer
schoor
heb geschoren
jij/je
scheert
schoor
hebt geschoren
hij/zij/het/u
scheert
schoor
heeft geschoren
wij/we
scheren
schoren
hebben geschoren
jullie
scheren
schoren
hebben geschoren
zij/ze
scheren
schoren
hebben geschoren

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geschoren
zal scheren
zal hebben geschoren
jij/je
had geschoren
zult scheren
zult hebben geschoren
hij/zij/het/u
had geschoren
zal scheren
zal hebben geschoren
wij/we
hadden geschoren
zullen scheren
zullen hebben geschoren
jullie
hadden geschoren
zullen scheren
zullen hebben geschoren
zij/ze
hadden geschoren
zullen scheren
zullen hebben geschoren

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou scheren
zou hebben geschoren
--
jij/je
zou scheren
zou hebben geschoren
scheer
hij/zij/het/u
zou scheren
zou hebben geschoren
scheert
wij/we
zouden scheren
zouden hebben geschoren
laten we scheren
jullie
zouden scheren
zouden hebben geschoren
scheer
zij/ze
zouden scheren
zouden hebben geschoren
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik scheer

jij/je scheert

hij/zij/het/u scheert

wij/we scheren

jullie scheren

zij/ze scheren


onvoltooid verleden tijdpast

ik schoor

jij/je schoor

hij/zij/het/u schoor

wij/we schoren

jullie schoren

zij/ze schoren


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geschoren

jij/je hebt geschoren

hij/zij/het/u heeft geschoren

wij/we hebben geschoren

jullie hebben geschoren

zij/ze hebben geschoren


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geschoren

jij/je had geschoren

hij/zij/het/u had geschoren

wij/we hadden geschoren

jullie hadden geschoren

zij/ze hadden geschoren


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal scheren

jij/je zult scheren

hij/zij/het/u zal scheren

wij/we zullen scheren

jullie zullen scheren

zij/ze zullen scheren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geschoren

jij/je zult hebben geschoren

hij/zij/het/u zal hebben geschoren

wij/we zullen hebben geschoren

jullie zullen hebben geschoren

zij/ze zullen hebben geschoren


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou scheren

jij/je zou scheren

hij/zij/het/u zou scheren

wij/we zouden scheren

jullie zouden scheren

zij/ze zouden scheren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geschoren

jij/je zou hebben geschoren

hij/zij/het/u zou hebben geschoren

wij/we zouden hebben geschoren

jullie zouden hebben geschoren

zij/ze zouden hebben geschoren


gebiedende wijsimperative

jij/je scheer

hij/zij/het/u scheert

wij/we laten we scheren

jullie scheer



tegenwoordig deelwoord: scherend

voltooid deelwoord: geschoren