Dutch Conjugations - SCHUILEN Hidden OG Image
  polytripper

  


schuilen
   
- to shelter/hide

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
schuil
schuilde
heb geschuild
jij/je
schuilt
schuilde
hebt geschuild
hij/zij/het/u
schuilt
schuilde
heeft geschuild
wij/we
schuilen
schuilden
hebben geschuild
jullie
schuilen
schuilden
hebben geschuild
zij/ze
schuilen
schuilden
hebben geschuild

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geschuild
zal schuilen
zal hebben geschuild
jij/je
had geschuild
zult schuilen
zult hebben geschuild
hij/zij/het/u
had geschuild
zal schuilen
zal hebben geschuild
wij/we
hadden geschuild
zullen schuilen
zullen hebben geschuild
jullie
hadden geschuild
zullen schuilen
zullen hebben geschuild
zij/ze
hadden geschuild
zullen schuilen
zullen hebben geschuild

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou schuilen
zou hebben geschuild
--
jij/je
zou schuilen
zou hebben geschuild
schuil
hij/zij/het/u
zou schuilen
zou hebben geschuild
schuilt u
wij/we
zouden schuilen
zouden hebben geschuild
laten we schuilen
jullie
zouden schuilen
zouden hebben geschuild
schuil
zij/ze
zouden schuilen
zouden hebben geschuild
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik schuil

jij/je schuilt

hij/zij/het/u schuilt

wij/we schuilen

jullie schuilen

zij/ze schuilen


onvoltooid verleden tijdpast

ik schuilde

jij/je schuilde

hij/zij/het/u schuilde

wij/we schuilden

jullie schuilden

zij/ze schuilden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geschuild

jij/je hebt geschuild

hij/zij/het/u heeft geschuild

wij/we hebben geschuild

jullie hebben geschuild

zij/ze hebben geschuild


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geschuild

jij/je had geschuild

hij/zij/het/u had geschuild

wij/we hadden geschuild

jullie hadden geschuild

zij/ze hadden geschuild


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal schuilen

jij/je zult schuilen

hij/zij/het/u zal schuilen

wij/we zullen schuilen

jullie zullen schuilen

zij/ze zullen schuilen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geschuild

jij/je zult hebben geschuild

hij/zij/het/u zal hebben geschuild

wij/we zullen hebben geschuild

jullie zullen hebben geschuild

zij/ze zullen hebben geschuild


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou schuilen

jij/je zou schuilen

hij/zij/het/u zou schuilen

wij/we zouden schuilen

jullie zouden schuilen

zij/ze zouden schuilen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geschuild

jij/je zou hebben geschuild

hij/zij/het/u zou hebben geschuild

wij/we zouden hebben geschuild

jullie zouden hebben geschuild

zij/ze zouden hebben geschuild


gebiedende wijsimperative

jij/je schuil

hij/zij/het/u schuilt u

wij/we laten we schuilen

jullie schuil



tegenwoordig deelwoord: schuilend

voltooid deelwoord: geschuild