Dutch Conjugations - SLAAN Hidden OG Image
  polytripper

  


slaan
   
- to hit/beat

strong (sterk) aux: hebben sloeg — geslagen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
sla
sloeg
heb geslagen
jij/je
slaat
sloeg
hebt geslagen
hij/zij/het/u
slaat
sloeg
heeft geslagen
wij/we
slaan
sloegen
hebben geslagen
jullie
slaan
sloegen
hebben geslagen
zij/ze
slaan
sloegen
hebben geslagen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geslagen
zal slaan
zal hebben geslagen
jij/je
had geslagen
zult slaan
zult hebben geslagen
hij/zij/het/u
had geslagen
zal slaan
zal hebben geslagen
wij/we
hadden geslagen
zullen slaan
zullen hebben geslagen
jullie
hadden geslagen
zullen slaan
zullen hebben geslagen
zij/ze
hadden geslagen
zullen slaan
zullen hebben geslagen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou slaan
zou hebben geslagen
--
jij/je
zou slaan
zou hebben geslagen
sla
hij/zij/het/u
zou slaan
zou hebben geslagen
slaat
wij/we
zouden slaan
zouden hebben geslagen
laten we slaan
jullie
zouden slaan
zouden hebben geslagen
sla
zij/ze
zouden slaan
zouden hebben geslagen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik sla

jij/je slaat

hij/zij/het/u slaat

wij/we slaan

jullie slaan

zij/ze slaan


onvoltooid verleden tijdpast

ik sloeg

jij/je sloeg

hij/zij/het/u sloeg

wij/we sloegen

jullie sloegen

zij/ze sloegen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geslagen

jij/je hebt geslagen

hij/zij/het/u heeft geslagen

wij/we hebben geslagen

jullie hebben geslagen

zij/ze hebben geslagen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geslagen

jij/je had geslagen

hij/zij/het/u had geslagen

wij/we hadden geslagen

jullie hadden geslagen

zij/ze hadden geslagen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal slaan

jij/je zult slaan

hij/zij/het/u zal slaan

wij/we zullen slaan

jullie zullen slaan

zij/ze zullen slaan


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geslagen

jij/je zult hebben geslagen

hij/zij/het/u zal hebben geslagen

wij/we zullen hebben geslagen

jullie zullen hebben geslagen

zij/ze zullen hebben geslagen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou slaan

jij/je zou slaan

hij/zij/het/u zou slaan

wij/we zouden slaan

jullie zouden slaan

zij/ze zouden slaan


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geslagen

jij/je zou hebben geslagen

hij/zij/het/u zou hebben geslagen

wij/we zouden hebben geslagen

jullie zouden hebben geslagen

zij/ze zouden hebben geslagen


gebiedende wijsimperative

jij/je sla

hij/zij/het/u slaat

wij/we laten we slaan

jullie sla



tegenwoordig deelwoord: slaand

voltooid deelwoord: geslagen