Dutch Conjugations - SMAKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


smaken
   
- to taste

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
smaak
smaakte
heb gesmaakt
jij/je
smaakt
smaakte
hebt gesmaakt
hij/zij/het/u
smaakt
smaakte
heeft gesmaakt
wij/we
smaken
smaakten
hebben gesmaakt
jullie
smaken
smaakten
hebben gesmaakt
zij/ze
smaken
smaakten
hebben gesmaakt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gesmaakt
zal smaken
zal hebben gesmaakt
jij/je
had gesmaakt
zult smaken
zult hebben gesmaakt
hij/zij/het/u
had gesmaakt
zal smaken
zal hebben gesmaakt
wij/we
hadden gesmaakt
zullen smaken
zullen hebben gesmaakt
jullie
hadden gesmaakt
zullen smaken
zullen hebben gesmaakt
zij/ze
hadden gesmaakt
zullen smaken
zullen hebben gesmaakt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou smaken
zou hebben gesmaakt
--
jij/je
zou smaken
zou hebben gesmaakt
smaak
hij/zij/het/u
zou smaken
zou hebben gesmaakt
smaakt u
wij/we
zouden smaken
zouden hebben gesmaakt
laten we smaken
jullie
zouden smaken
zouden hebben gesmaakt
smaak
zij/ze
zouden smaken
zouden hebben gesmaakt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik smaak

jij/je smaakt

hij/zij/het/u smaakt

wij/we smaken

jullie smaken

zij/ze smaken


onvoltooid verleden tijdpast

ik smaakte

jij/je smaakte

hij/zij/het/u smaakte

wij/we smaakten

jullie smaakten

zij/ze smaakten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gesmaakt

jij/je hebt gesmaakt

hij/zij/het/u heeft gesmaakt

wij/we hebben gesmaakt

jullie hebben gesmaakt

zij/ze hebben gesmaakt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gesmaakt

jij/je had gesmaakt

hij/zij/het/u had gesmaakt

wij/we hadden gesmaakt

jullie hadden gesmaakt

zij/ze hadden gesmaakt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal smaken

jij/je zult smaken

hij/zij/het/u zal smaken

wij/we zullen smaken

jullie zullen smaken

zij/ze zullen smaken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gesmaakt

jij/je zult hebben gesmaakt

hij/zij/het/u zal hebben gesmaakt

wij/we zullen hebben gesmaakt

jullie zullen hebben gesmaakt

zij/ze zullen hebben gesmaakt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou smaken

jij/je zou smaken

hij/zij/het/u zou smaken

wij/we zouden smaken

jullie zouden smaken

zij/ze zouden smaken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gesmaakt

jij/je zou hebben gesmaakt

hij/zij/het/u zou hebben gesmaakt

wij/we zouden hebben gesmaakt

jullie zouden hebben gesmaakt

zij/ze zouden hebben gesmaakt


gebiedende wijsimperative

jij/je smaak

hij/zij/het/u smaakt u

wij/we laten we smaken

jullie smaak



tegenwoordig deelwoord: smakend

voltooid deelwoord: gesmaakt