Dutch Conjugations - SMEKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


smeken
   
- to beg/plead

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
smeek
smeekte
heb gesmeekt
jij/je
smeekt
smeekte
hebt gesmeekt
hij/zij/het/u
smeekt
smeekte
heeft gesmeekt
wij/we
smeken
smeekten
hebben gesmeekt
jullie
smeken
smeekten
hebben gesmeekt
zij/ze
smeken
smeekten
hebben gesmeekt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gesmeekt
zal smeken
zal hebben gesmeekt
jij/je
had gesmeekt
zult smeken
zult hebben gesmeekt
hij/zij/het/u
had gesmeekt
zal smeken
zal hebben gesmeekt
wij/we
hadden gesmeekt
zullen smeken
zullen hebben gesmeekt
jullie
hadden gesmeekt
zullen smeken
zullen hebben gesmeekt
zij/ze
hadden gesmeekt
zullen smeken
zullen hebben gesmeekt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou smeken
zou hebben gesmeekt
--
jij/je
zou smeken
zou hebben gesmeekt
smeek
hij/zij/het/u
zou smeken
zou hebben gesmeekt
smeekt u
wij/we
zouden smeken
zouden hebben gesmeekt
laten we smeken
jullie
zouden smeken
zouden hebben gesmeekt
smeek
zij/ze
zouden smeken
zouden hebben gesmeekt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik smeek

jij/je smeekt

hij/zij/het/u smeekt

wij/we smeken

jullie smeken

zij/ze smeken


onvoltooid verleden tijdpast

ik smeekte

jij/je smeekte

hij/zij/het/u smeekte

wij/we smeekten

jullie smeekten

zij/ze smeekten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gesmeekt

jij/je hebt gesmeekt

hij/zij/het/u heeft gesmeekt

wij/we hebben gesmeekt

jullie hebben gesmeekt

zij/ze hebben gesmeekt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gesmeekt

jij/je had gesmeekt

hij/zij/het/u had gesmeekt

wij/we hadden gesmeekt

jullie hadden gesmeekt

zij/ze hadden gesmeekt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal smeken

jij/je zult smeken

hij/zij/het/u zal smeken

wij/we zullen smeken

jullie zullen smeken

zij/ze zullen smeken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gesmeekt

jij/je zult hebben gesmeekt

hij/zij/het/u zal hebben gesmeekt

wij/we zullen hebben gesmeekt

jullie zullen hebben gesmeekt

zij/ze zullen hebben gesmeekt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou smeken

jij/je zou smeken

hij/zij/het/u zou smeken

wij/we zouden smeken

jullie zouden smeken

zij/ze zouden smeken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gesmeekt

jij/je zou hebben gesmeekt

hij/zij/het/u zou hebben gesmeekt

wij/we zouden hebben gesmeekt

jullie zouden hebben gesmeekt

zij/ze zouden hebben gesmeekt


gebiedende wijsimperative

jij/je smeek

hij/zij/het/u smeekt u

wij/we laten we smeken

jullie smeek



tegenwoordig deelwoord: smekend

voltooid deelwoord: gesmeekt