Dutch Conjugations - STEMMEN Hidden OG Image
  polytripper

  


stemmen
   
- to vote/tune

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
stem
stemde
heb gestemd
jij/je
stemt
stemde
hebt gestemd
hij/zij/het/u
stemt
stemde
heeft gestemd
wij/we
stemmen
stemden
hebben gestemd
jullie
stemmen
stemden
hebben gestemd
zij/ze
stemmen
stemden
hebben gestemd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gestemd
zal stemmen
zal hebben gestemd
jij/je
had gestemd
zult stemmen
zult hebben gestemd
hij/zij/het/u
had gestemd
zal stemmen
zal hebben gestemd
wij/we
hadden gestemd
zullen stemmen
zullen hebben gestemd
jullie
hadden gestemd
zullen stemmen
zullen hebben gestemd
zij/ze
hadden gestemd
zullen stemmen
zullen hebben gestemd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou stemmen
zou hebben gestemd
--
jij/je
zou stemmen
zou hebben gestemd
stem
hij/zij/het/u
zou stemmen
zou hebben gestemd
stemt u
wij/we
zouden stemmen
zouden hebben gestemd
laten we stemmen
jullie
zouden stemmen
zouden hebben gestemd
stem
zij/ze
zouden stemmen
zouden hebben gestemd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik stem

jij/je stemt

hij/zij/het/u stemt

wij/we stemmen

jullie stemmen

zij/ze stemmen


onvoltooid verleden tijdpast

ik stemde

jij/je stemde

hij/zij/het/u stemde

wij/we stemden

jullie stemden

zij/ze stemden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gestemd

jij/je hebt gestemd

hij/zij/het/u heeft gestemd

wij/we hebben gestemd

jullie hebben gestemd

zij/ze hebben gestemd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gestemd

jij/je had gestemd

hij/zij/het/u had gestemd

wij/we hadden gestemd

jullie hadden gestemd

zij/ze hadden gestemd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal stemmen

jij/je zult stemmen

hij/zij/het/u zal stemmen

wij/we zullen stemmen

jullie zullen stemmen

zij/ze zullen stemmen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gestemd

jij/je zult hebben gestemd

hij/zij/het/u zal hebben gestemd

wij/we zullen hebben gestemd

jullie zullen hebben gestemd

zij/ze zullen hebben gestemd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou stemmen

jij/je zou stemmen

hij/zij/het/u zou stemmen

wij/we zouden stemmen

jullie zouden stemmen

zij/ze zouden stemmen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gestemd

jij/je zou hebben gestemd

hij/zij/het/u zou hebben gestemd

wij/we zouden hebben gestemd

jullie zouden hebben gestemd

zij/ze zouden hebben gestemd


gebiedende wijsimperative

jij/je stem

hij/zij/het/u stemt u

wij/we laten we stemmen

jullie stem



tegenwoordig deelwoord: stemmend

voltooid deelwoord: gestemd