Dutch Conjugations - STIJGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


stijgen
   
- to rise/increase

strong (sterk) aux: zijn steeg — gestegen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
stijg
steeg
ben gestegen
jij/je
stijgt
steeg
bent gestegen
hij/zij/het/u
stijgt
steeg
is gestegen
wij/we
stijgen
stegen
zijn gestegen
jullie
stijgen
stegen
zijn gestegen
zij/ze
stijgen
stegen
zijn gestegen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was gestegen
zal stijgen
zal zijn gestegen
jij/je
was gestegen
zult stijgen
zult zijn gestegen
hij/zij/het/u
was gestegen
zal stijgen
zal zijn gestegen
wij/we
waren gestegen
zullen stijgen
zullen zijn gestegen
jullie
waren gestegen
zullen stijgen
zullen zijn gestegen
zij/ze
waren gestegen
zullen stijgen
zullen zijn gestegen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou stijgen
zou zijn gestegen
--
jij/je
zou stijgen
zou zijn gestegen
stijg
hij/zij/het/u
zou stijgen
zou zijn gestegen
stijgt
wij/we
zouden stijgen
zouden zijn gestegen
laten we stijgen
jullie
zouden stijgen
zouden zijn gestegen
stijg
zij/ze
zouden stijgen
zouden zijn gestegen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik stijg

jij/je stijgt

hij/zij/het/u stijgt

wij/we stijgen

jullie stijgen

zij/ze stijgen


onvoltooid verleden tijdpast

ik steeg

jij/je steeg

hij/zij/het/u steeg

wij/we stegen

jullie stegen

zij/ze stegen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben gestegen

jij/je bent gestegen

hij/zij/het/u is gestegen

wij/we zijn gestegen

jullie zijn gestegen

zij/ze zijn gestegen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was gestegen

jij/je was gestegen

hij/zij/het/u was gestegen

wij/we waren gestegen

jullie waren gestegen

zij/ze waren gestegen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal stijgen

jij/je zult stijgen

hij/zij/het/u zal stijgen

wij/we zullen stijgen

jullie zullen stijgen

zij/ze zullen stijgen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn gestegen

jij/je zult zijn gestegen

hij/zij/het/u zal zijn gestegen

wij/we zullen zijn gestegen

jullie zullen zijn gestegen

zij/ze zullen zijn gestegen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou stijgen

jij/je zou stijgen

hij/zij/het/u zou stijgen

wij/we zouden stijgen

jullie zouden stijgen

zij/ze zouden stijgen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn gestegen

jij/je zou zijn gestegen

hij/zij/het/u zou zijn gestegen

wij/we zouden zijn gestegen

jullie zouden zijn gestegen

zij/ze zouden zijn gestegen


gebiedende wijsimperative

jij/je stijg

hij/zij/het/u stijgt

wij/we laten we stijgen

jullie stijg



tegenwoordig deelwoord: stijgend

voltooid deelwoord: gestegen