Dutch Conjugations - STRAFFEN Hidden OG Image
  polytripper

  


straffen
   
- to punish

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
straf
strafte
heb gestraft
jij/je
straft
strafte
hebt gestraft
hij/zij/het/u
straft
strafte
heeft gestraft
wij/we
straffen
straften
hebben gestraft
jullie
straffen
straften
hebben gestraft
zij/ze
straffen
straften
hebben gestraft

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had gestraft
zal straffen
zal hebben gestraft
jij/je
had gestraft
zult straffen
zult hebben gestraft
hij/zij/het/u
had gestraft
zal straffen
zal hebben gestraft
wij/we
hadden gestraft
zullen straffen
zullen hebben gestraft
jullie
hadden gestraft
zullen straffen
zullen hebben gestraft
zij/ze
hadden gestraft
zullen straffen
zullen hebben gestraft

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou straffen
zou hebben gestraft
--
jij/je
zou straffen
zou hebben gestraft
straf
hij/zij/het/u
zou straffen
zou hebben gestraft
straft u
wij/we
zouden straffen
zouden hebben gestraft
laten we straffen
jullie
zouden straffen
zouden hebben gestraft
straf
zij/ze
zouden straffen
zouden hebben gestraft
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik straf

jij/je straft

hij/zij/het/u straft

wij/we straffen

jullie straffen

zij/ze straffen


onvoltooid verleden tijdpast

ik strafte

jij/je strafte

hij/zij/het/u strafte

wij/we straften

jullie straften

zij/ze straften


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb gestraft

jij/je hebt gestraft

hij/zij/het/u heeft gestraft

wij/we hebben gestraft

jullie hebben gestraft

zij/ze hebben gestraft


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had gestraft

jij/je had gestraft

hij/zij/het/u had gestraft

wij/we hadden gestraft

jullie hadden gestraft

zij/ze hadden gestraft


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal straffen

jij/je zult straffen

hij/zij/het/u zal straffen

wij/we zullen straffen

jullie zullen straffen

zij/ze zullen straffen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben gestraft

jij/je zult hebben gestraft

hij/zij/het/u zal hebben gestraft

wij/we zullen hebben gestraft

jullie zullen hebben gestraft

zij/ze zullen hebben gestraft


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou straffen

jij/je zou straffen

hij/zij/het/u zou straffen

wij/we zouden straffen

jullie zouden straffen

zij/ze zouden straffen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben gestraft

jij/je zou hebben gestraft

hij/zij/het/u zou hebben gestraft

wij/we zouden hebben gestraft

jullie zouden hebben gestraft

zij/ze zouden hebben gestraft


gebiedende wijsimperative

jij/je straf

hij/zij/het/u straft u

wij/we laten we straffen

jullie straf



tegenwoordig deelwoord: straffend

voltooid deelwoord: gestraft