Dutch Conjugations - TRAKTEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) trakteren
   
- to treat

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
trakteer
trakteerde
heb getrakteerd
jij/je
trakteert
trakteerde
hebt getrakteerd
hij/zij/het/u
trakteert
trakteerde
heeft getrakteerd
wij/we
trakteren
trakteerden
hebben getrakteerd
jullie
trakteren
trakteerden
hebben getrakteerd
zij/ze
trakteren
trakteerden
hebben getrakteerd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had getrakteerd
zal trakteren
zal hebben getrakteerd
jij/je
had getrakteerd
zult trakteren
zult hebben getrakteerd
hij/zij/het/u
had getrakteerd
zal trakteren
zal hebben getrakteerd
wij/we
hadden getrakteerd
zullen trakteren
zullen hebben getrakteerd
jullie
hadden getrakteerd
zullen trakteren
zullen hebben getrakteerd
zij/ze
hadden getrakteerd
zullen trakteren
zullen hebben getrakteerd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou trakteren
zou hebben getrakteerd
--
jij/je
zou trakteren
zou hebben getrakteerd
trakteer
hij/zij/het/u
zou trakteren
zou hebben getrakteerd
trakteert u
wij/we
zouden trakteren
zouden hebben getrakteerd
laten we trakteren
jullie
zouden trakteren
zouden hebben getrakteerd
trakteer
zij/ze
zouden trakteren
zouden hebben getrakteerd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik trakteer

jij/je trakteert

hij/zij/het/u trakteert

wij/we trakteren

jullie trakteren

zij/ze trakteren


onvoltooid verleden tijdpast

ik trakteerde

jij/je trakteerde

hij/zij/het/u trakteerde

wij/we trakteerden

jullie trakteerden

zij/ze trakteerden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb getrakteerd

jij/je hebt getrakteerd

hij/zij/het/u heeft getrakteerd

wij/we hebben getrakteerd

jullie hebben getrakteerd

zij/ze hebben getrakteerd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had getrakteerd

jij/je had getrakteerd

hij/zij/het/u had getrakteerd

wij/we hadden getrakteerd

jullie hadden getrakteerd

zij/ze hadden getrakteerd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal trakteren

jij/je zult trakteren

hij/zij/het/u zal trakteren

wij/we zullen trakteren

jullie zullen trakteren

zij/ze zullen trakteren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben getrakteerd

jij/je zult hebben getrakteerd

hij/zij/het/u zal hebben getrakteerd

wij/we zullen hebben getrakteerd

jullie zullen hebben getrakteerd

zij/ze zullen hebben getrakteerd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou trakteren

jij/je zou trakteren

hij/zij/het/u zou trakteren

wij/we zouden trakteren

jullie zouden trakteren

zij/ze zouden trakteren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben getrakteerd

jij/je zou hebben getrakteerd

hij/zij/het/u zou hebben getrakteerd

wij/we zouden hebben getrakteerd

jullie zouden hebben getrakteerd

zij/ze zouden hebben getrakteerd


gebiedende wijsimperative

jij/je trakteer

hij/zij/het/u trakteert u

wij/we laten we trakteren

jullie trakteer



tegenwoordig deelwoord: trakterend

voltooid deelwoord: getrakteerd