onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik trouw
jij/je trouwt
hij/zij/het/u trouwt
wij/we trouwen
jullie trouwen
zij/ze trouwen
onvoltooid verleden tijdpast
ik trouwde
jij/je trouwde
hij/zij/het/u trouwde
wij/we trouwden
jullie trouwden
zij/ze trouwden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben/heb getrouwd
jij/je bent/hebt getrouwd
hij/zij/het/u is/heeft getrouwd
wij/we zijn/hebben getrouwd
jullie zijn/hebben getrouwd
zij/ze zijn/hebben getrouwd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was/had getrouwd
jij/je was/had getrouwd
hij/zij/het/u was/had getrouwd
wij/we waren/hadden getrouwd
jullie waren/hadden getrouwd
zij/ze waren/hadden getrouwd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal trouwen
jij/je zult trouwen
hij/zij/het/u zal trouwen
wij/we zullen trouwen
jullie zullen trouwen
zij/ze zullen trouwen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn/hebben getrouwd
jij/je zult zijn/hebben getrouwd
hij/zij/het/u zal zijn/hebben getrouwd
wij/we zullen zijn/hebben getrouwd
jullie zullen zijn/hebben getrouwd
zij/ze zullen zijn/hebben getrouwd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou trouwen
jij/je zou trouwen
hij/zij/het/u zou trouwen
wij/we zouden trouwen
jullie zouden trouwen
zij/ze zouden trouwen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn/hebben getrouwd
jij/je zou zijn/hebben getrouwd
hij/zij/het/u zou zijn/hebben getrouwd
wij/we zouden zijn/hebben getrouwd
jullie zouden zijn/hebben getrouwd
zij/ze zouden zijn/hebben getrouwd
gebiedende wijsimperative
jij/je trouw
hij/zij/het/u trouwt u
wij/we laten we trouwen
jullie trouw
tegenwoordig deelwoord: trouwend
voltooid deelwoord: getrouwd
Auxiliary: zijn for the couple getting married (We zijn gisteren getrouwd); hebben when someone marries/weds others (officiates) (De ambtenaar heeft ons getrouwd).
Onvoltooid tegenwoordige tijdPresent:
Zij trouwen volgende maand.
They are getting married next month.
Onvoltooid verleden tijdPast:
Wij trouwden in 2012.
We married in 2012.
De ambtenaar trouwde hen op het stadhuis.
The registrar married them at city hall.
Voltooid tegenwoordige tijdPresent perfect:
We zijn getrouwd.
We have gotten married.
De ambtenaar heeft ons getrouwd.
The registrar has married us.
Gebiedende wijsImperative:
Trouw met me!
Marry me!