Dutch Conjugations - VAREN Hidden OG Image
  polytripper

  


varen
   
- to sail

strong (sterk) aux: hebben/zijn voer — gevaren



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
vaar
voer
ben/heb gevaren
jij/je
vaart
voer
bent/hebt gevaren
hij/zij/het/u
vaart
voer
is/heeft gevaren
wij/we
varen
voeren
zijn/hebben gevaren
jullie
varen
voeren
zijn/hebben gevaren
zij/ze
varen
voeren
zijn/hebben gevaren

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
was/had gevaren
zal varen
zal zijn/hebben gevaren
jij/je
was/had gevaren
zult varen
zult zijn/hebben gevaren
hij/zij/het/u
was/had gevaren
zal varen
zal zijn/hebben gevaren
wij/we
waren/hadden gevaren
zullen varen
zullen zijn/hebben gevaren
jullie
waren/hadden gevaren
zullen varen
zullen zijn/hebben gevaren
zij/ze
waren/hadden gevaren
zullen varen
zullen zijn/hebben gevaren

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou varen
zou zijn/hebben gevaren
--
jij/je
zou varen
zou zijn/hebben gevaren
vaar
hij/zij/het/u
zou varen
zou zijn/hebben gevaren
vaart
wij/we
zouden varen
zouden zijn/hebben gevaren
laten we varen
jullie
zouden varen
zouden zijn/hebben gevaren
vaar
zij/ze
zouden varen
zouden zijn/hebben gevaren
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik vaar

jij/je vaart

hij/zij/het/u vaart

wij/we varen

jullie varen

zij/ze varen


onvoltooid verleden tijdpast

ik voer

jij/je voer

hij/zij/het/u voer

wij/we voeren

jullie voeren

zij/ze voeren


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik ben/heb gevaren

jij/je bent/hebt gevaren

hij/zij/het/u is/heeft gevaren

wij/we zijn/hebben gevaren

jullie zijn/hebben gevaren

zij/ze zijn/hebben gevaren


voltooid verleden tijdpast perfect

ik was/had gevaren

jij/je was/had gevaren

hij/zij/het/u was/had gevaren

wij/we waren/hadden gevaren

jullie waren/hadden gevaren

zij/ze waren/hadden gevaren


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal varen

jij/je zult varen

hij/zij/het/u zal varen

wij/we zullen varen

jullie zullen varen

zij/ze zullen varen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal zijn/hebben gevaren

jij/je zult zijn/hebben gevaren

hij/zij/het/u zal zijn/hebben gevaren

wij/we zullen zijn/hebben gevaren

jullie zullen zijn/hebben gevaren

zij/ze zullen zijn/hebben gevaren


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou varen

jij/je zou varen

hij/zij/het/u zou varen

wij/we zouden varen

jullie zouden varen

zij/ze zouden varen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou zijn/hebben gevaren

jij/je zou zijn/hebben gevaren

hij/zij/het/u zou zijn/hebben gevaren

wij/we zouden zijn/hebben gevaren

jullie zouden zijn/hebben gevaren

zij/ze zouden zijn/hebben gevaren


gebiedende wijsimperative

jij/je vaar

hij/zij/het/u vaart

wij/we laten we varen

jullie vaar



tegenwoordig deelwoord: varend

voltooid deelwoord: gevaren