Dutch Conjugations - VEGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


vegen
   
- to sweep

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
veeg
veegde
heb geveegd
jij/je
veegt
veegde
hebt geveegd
hij/zij/het/u
veegt
veegde
heeft geveegd
wij/we
vegen
veegden
hebben geveegd
jullie
vegen
veegden
hebben geveegd
zij/ze
vegen
veegden
hebben geveegd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had geveegd
zal vegen
zal hebben geveegd
jij/je
had geveegd
zult vegen
zult hebben geveegd
hij/zij/het/u
had geveegd
zal vegen
zal hebben geveegd
wij/we
hadden geveegd
zullen vegen
zullen hebben geveegd
jullie
hadden geveegd
zullen vegen
zullen hebben geveegd
zij/ze
hadden geveegd
zullen vegen
zullen hebben geveegd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou vegen
zou hebben geveegd
--
jij/je
zou vegen
zou hebben geveegd
veeg
hij/zij/het/u
zou vegen
zou hebben geveegd
veegt u
wij/we
zouden vegen
zouden hebben geveegd
laten we vegen
jullie
zouden vegen
zouden hebben geveegd
veeg
zij/ze
zouden vegen
zouden hebben geveegd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik veeg

jij/je veegt

hij/zij/het/u veegt

wij/we vegen

jullie vegen

zij/ze vegen


onvoltooid verleden tijdpast

ik veegde

jij/je veegde

hij/zij/het/u veegde

wij/we veegden

jullie veegden

zij/ze veegden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb geveegd

jij/je hebt geveegd

hij/zij/het/u heeft geveegd

wij/we hebben geveegd

jullie hebben geveegd

zij/ze hebben geveegd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had geveegd

jij/je had geveegd

hij/zij/het/u had geveegd

wij/we hadden geveegd

jullie hadden geveegd

zij/ze hadden geveegd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal vegen

jij/je zult vegen

hij/zij/het/u zal vegen

wij/we zullen vegen

jullie zullen vegen

zij/ze zullen vegen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben geveegd

jij/je zult hebben geveegd

hij/zij/het/u zal hebben geveegd

wij/we zullen hebben geveegd

jullie zullen hebben geveegd

zij/ze zullen hebben geveegd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou vegen

jij/je zou vegen

hij/zij/het/u zou vegen

wij/we zouden vegen

jullie zouden vegen

zij/ze zouden vegen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben geveegd

jij/je zou hebben geveegd

hij/zij/het/u zou hebben geveegd

wij/we zouden hebben geveegd

jullie zouden hebben geveegd

zij/ze zouden hebben geveegd


gebiedende wijsimperative

jij/je veeg

hij/zij/het/u veegt u

wij/we laten we vegen

jullie veeg



tegenwoordig deelwoord: vegend

voltooid deelwoord: geveegd