Dutch Conjugations - VERBETEREN Hidden OG Image
  polytripper

  


(zich) verbeteren
   
- to improve

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
verbeter
verbeterde
heb verbeterd
jij/je
verbetert
verbeterde
hebt verbeterd
hij/zij/het/u
verbetert
verbeterde
heeft verbeterd
wij/we
verbeteren
verbeterden
hebben verbeterd
jullie
verbeteren
verbeterden
hebben verbeterd
zij/ze
verbeteren
verbeterden
hebben verbeterd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had verbeterd
zal verbeteren
zal hebben verbeterd
jij/je
had verbeterd
zult verbeteren
zult hebben verbeterd
hij/zij/het/u
had verbeterd
zal verbeteren
zal hebben verbeterd
wij/we
hadden verbeterd
zullen verbeteren
zullen hebben verbeterd
jullie
hadden verbeterd
zullen verbeteren
zullen hebben verbeterd
zij/ze
hadden verbeterd
zullen verbeteren
zullen hebben verbeterd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou verbeteren
zou hebben verbeterd
--
jij/je
zou verbeteren
zou hebben verbeterd
verbeter
hij/zij/het/u
zou verbeteren
zou hebben verbeterd
verbetert u
wij/we
zouden verbeteren
zouden hebben verbeterd
laten we verbeteren
jullie
zouden verbeteren
zouden hebben verbeterd
verbeter
zij/ze
zouden verbeteren
zouden hebben verbeterd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik verbeter

jij/je verbetert

hij/zij/het/u verbetert

wij/we verbeteren

jullie verbeteren

zij/ze verbeteren


onvoltooid verleden tijdpast

ik verbeterde

jij/je verbeterde

hij/zij/het/u verbeterde

wij/we verbeterden

jullie verbeterden

zij/ze verbeterden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb verbeterd

jij/je hebt verbeterd

hij/zij/het/u heeft verbeterd

wij/we hebben verbeterd

jullie hebben verbeterd

zij/ze hebben verbeterd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had verbeterd

jij/je had verbeterd

hij/zij/het/u had verbeterd

wij/we hadden verbeterd

jullie hadden verbeterd

zij/ze hadden verbeterd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal verbeteren

jij/je zult verbeteren

hij/zij/het/u zal verbeteren

wij/we zullen verbeteren

jullie zullen verbeteren

zij/ze zullen verbeteren


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben verbeterd

jij/je zult hebben verbeterd

hij/zij/het/u zal hebben verbeterd

wij/we zullen hebben verbeterd

jullie zullen hebben verbeterd

zij/ze zullen hebben verbeterd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou verbeteren

jij/je zou verbeteren

hij/zij/het/u zou verbeteren

wij/we zouden verbeteren

jullie zouden verbeteren

zij/ze zouden verbeteren


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben verbeterd

jij/je zou hebben verbeterd

hij/zij/het/u zou hebben verbeterd

wij/we zouden hebben verbeterd

jullie zouden hebben verbeterd

zij/ze zouden hebben verbeterd


gebiedende wijsimperative

jij/je verbeter

hij/zij/het/u verbetert u

wij/we laten we verbeteren

jullie verbeter



tegenwoordig deelwoord: verbeterend

voltooid deelwoord: verbeterd