Dutch Conjugations - VERBIEDEN Hidden OG Image
  polytripper

  


verbieden
   
- to forbid

strong (sterk) aux: hebben verbood — verboden



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
verbied
verbood
heb verboden
jij/je
verbiedt
verbood
hebt verboden
hij/zij/het/u
verbiedt
verbood
heeft verboden
wij/we
verbieden
verboden
hebben verboden
jullie
verbieden
verboden
hebben verboden
zij/ze
verbieden
verboden
hebben verboden

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had verboden
zal verbieden
zal hebben verboden
jij/je
had verboden
zult verbieden
zult hebben verboden
hij/zij/het/u
had verboden
zal verbieden
zal hebben verboden
wij/we
hadden verboden
zullen verbieden
zullen hebben verboden
jullie
hadden verboden
zullen verbieden
zullen hebben verboden
zij/ze
hadden verboden
zullen verbieden
zullen hebben verboden

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou verbieden
zou hebben verboden
--
jij/je
zou verbieden
zou hebben verboden
verbied
hij/zij/het/u
zou verbieden
zou hebben verboden
verbiedt
wij/we
zouden verbieden
zouden hebben verboden
laten we verbieden
jullie
zouden verbieden
zouden hebben verboden
verbied
zij/ze
zouden verbieden
zouden hebben verboden
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik verbied

jij/je verbiedt

hij/zij/het/u verbiedt

wij/we verbieden

jullie verbieden

zij/ze verbieden


onvoltooid verleden tijdpast

ik verbood

jij/je verbood

hij/zij/het/u verbood

wij/we verboden

jullie verboden

zij/ze verboden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb verboden

jij/je hebt verboden

hij/zij/het/u heeft verboden

wij/we hebben verboden

jullie hebben verboden

zij/ze hebben verboden


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had verboden

jij/je had verboden

hij/zij/het/u had verboden

wij/we hadden verboden

jullie hadden verboden

zij/ze hadden verboden


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal verbieden

jij/je zult verbieden

hij/zij/het/u zal verbieden

wij/we zullen verbieden

jullie zullen verbieden

zij/ze zullen verbieden


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben verboden

jij/je zult hebben verboden

hij/zij/het/u zal hebben verboden

wij/we zullen hebben verboden

jullie zullen hebben verboden

zij/ze zullen hebben verboden


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou verbieden

jij/je zou verbieden

hij/zij/het/u zou verbieden

wij/we zouden verbieden

jullie zouden verbieden

zij/ze zouden verbieden


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben verboden

jij/je zou hebben verboden

hij/zij/het/u zou hebben verboden

wij/we zouden hebben verboden

jullie zouden hebben verboden

zij/ze zouden hebben verboden


gebiedende wijsimperative

jij/je verbied

hij/zij/het/u verbiedt

wij/we laten we verbieden

jullie verbied



tegenwoordig deelwoord: verbiedend

voltooid deelwoord: verboden