onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik verschijn
jij/je verdwijnt
hij/zij/het/u verdwijnt
wij/we verdwijnen
jullie verdwijnen
zij/ze verdwijnen
onvoltooid verleden tijdpast
ik verdween
jij/je verdween
hij/zij/het/u verdween
wij/we verdwenen
jullie verdwenen
zij/ze verdwenen
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik ben verdwenen
jij/je bent verdwenen
hij/zij/het/u is verdwenen
wij/we zijn verdwenen
jullie zijn verdwenen
zij/ze zijn verdwenen
voltooid verleden tijdpast perfect
ik was verdwenen
jij/je was verdwenen
hij/zij/het/u was verdwenen
wij/we waren verdwenen
jullie waren verdwenen
zij/ze waren verdwenen
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal verdwijnen
jij/je zult verdwijnen
hij/zij/het/u zal verdwijnen
wij/we zullen verdwijnen
jullie zullen verdwijnen
zij/ze zullen verdwijnen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal zijn verdwenen
jij/je zult zijn verdwenen
hij/zij/het/u zal zijn verdwenen
wij/we zullen zijn verdwenen
jullie zullen zijn verdwenen
zij/ze zullen zijn verdwenen
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou verdwijnen
jij/je zou verdwijnen
hij/zij/het/u zou verdwijnen
wij/we zouden verdwijnen
jullie zouden verdwijnen
zij/ze zouden verdwijnen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou zijn verdwenen
jij/je zou zijn verdwenen
hij/zij/het/u zou zijn verdwenen
wij/we zouden zijn verdwenen
jullie zouden zijn verdwenen
zij/ze zouden zijn verdwenen
gebiedende wijsimperative
jij/je verdwijn
hij/zij/het/u verdwijnt
wij/we laten we verdwijnen
jullie verdwijn
tegenwoordig deelwoord: verdwijnend
voltooid deelwoord: verdwenen