Dutch Conjugations - VERGISSEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zich vergissen
   
- to be mistaken

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
vergis
vergiste
heb vergist
jij/je
vergist
vergiste
hebt vergist
hij/zij/het/u
vergist
vergiste
heeft vergist
wij/we
vergissen
vergisten
hebben vergist
jullie
vergissen
vergisten
hebben vergist
zij/ze
vergissen
vergisten
hebben vergist

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had vergist
zal vergissen
zal hebben vergist
jij/je
had vergist
zult vergissen
zult hebben vergist
hij/zij/het/u
had vergist
zal vergissen
zal hebben vergist
wij/we
hadden vergist
zullen vergissen
zullen hebben vergist
jullie
hadden vergist
zullen vergissen
zullen hebben vergist
zij/ze
hadden vergist
zullen vergissen
zullen hebben vergist

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou vergissen
zou hebben vergist
--
jij/je
zou vergissen
zou hebben vergist
vergis
hij/zij/het/u
zou vergissen
zou hebben vergist
vergist u
wij/we
zouden vergissen
zouden hebben vergist
laten we vergissen
jullie
zouden vergissen
zouden hebben vergist
vergis
zij/ze
zouden vergissen
zouden hebben vergist
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik vergis

jij/je vergist

hij/zij/het/u vergist

wij/we vergissen

jullie vergissen

zij/ze vergissen


onvoltooid verleden tijdpast

ik vergiste

jij/je vergiste

hij/zij/het/u vergiste

wij/we vergisten

jullie vergisten

zij/ze vergisten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb vergist

jij/je hebt vergist

hij/zij/het/u heeft vergist

wij/we hebben vergist

jullie hebben vergist

zij/ze hebben vergist


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had vergist

jij/je had vergist

hij/zij/het/u had vergist

wij/we hadden vergist

jullie hadden vergist

zij/ze hadden vergist


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal vergissen

jij/je zult vergissen

hij/zij/het/u zal vergissen

wij/we zullen vergissen

jullie zullen vergissen

zij/ze zullen vergissen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben vergist

jij/je zult hebben vergist

hij/zij/het/u zal hebben vergist

wij/we zullen hebben vergist

jullie zullen hebben vergist

zij/ze zullen hebben vergist


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou vergissen

jij/je zou vergissen

hij/zij/het/u zou vergissen

wij/we zouden vergissen

jullie zouden vergissen

zij/ze zouden vergissen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben vergist

jij/je zou hebben vergist

hij/zij/het/u zou hebben vergist

wij/we zouden hebben vergist

jullie zouden hebben vergist

zij/ze zouden hebben vergist


gebiedende wijsimperative

jij/je vergis

hij/zij/het/u vergist u

wij/we laten we vergissen

jullie vergis



tegenwoordig deelwoord: vergissend

voltooid deelwoord: vergist