Dutch Conjugations - VERSLIKKEN Hidden OG Image
  polytripper

  


zich verslikken
   
- to choke (on)

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
verslik
verslikte
heb verslikt
jij/je
verslikt
verslikte
hebt verslikt
hij/zij/het/u
verslikt
verslikte
heeft verslikt
wij/we
verslikken
verslikten
hebben verslikt
jullie
verslikken
verslikten
hebben verslikt
zij/ze
verslikken
verslikten
hebben verslikt

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had verslikt
zal verslikken
zal hebben verslikt
jij/je
had verslikt
zult verslikken
zult hebben verslikt
hij/zij/het/u
had verslikt
zal verslikken
zal hebben verslikt
wij/we
hadden verslikt
zullen verslikken
zullen hebben verslikt
jullie
hadden verslikt
zullen verslikken
zullen hebben verslikt
zij/ze
hadden verslikt
zullen verslikken
zullen hebben verslikt

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou verslikken
zou hebben verslikt
--
jij/je
zou verslikken
zou hebben verslikt
verslik
hij/zij/het/u
zou verslikken
zou hebben verslikt
verslikt u
wij/we
zouden verslikken
zouden hebben verslikt
laten we verslikken
jullie
zouden verslikken
zouden hebben verslikt
verslik
zij/ze
zouden verslikken
zouden hebben verslikt
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik verslik

jij/je verslikt

hij/zij/het/u verslikt

wij/we verslikken

jullie verslikken

zij/ze verslikken


onvoltooid verleden tijdpast

ik verslikte

jij/je verslikte

hij/zij/het/u verslikte

wij/we verslikten

jullie verslikten

zij/ze verslikten


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb verslikt

jij/je hebt verslikt

hij/zij/het/u heeft verslikt

wij/we hebben verslikt

jullie hebben verslikt

zij/ze hebben verslikt


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had verslikt

jij/je had verslikt

hij/zij/het/u had verslikt

wij/we hadden verslikt

jullie hadden verslikt

zij/ze hadden verslikt


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal verslikken

jij/je zult verslikken

hij/zij/het/u zal verslikken

wij/we zullen verslikken

jullie zullen verslikken

zij/ze zullen verslikken


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben verslikt

jij/je zult hebben verslikt

hij/zij/het/u zal hebben verslikt

wij/we zullen hebben verslikt

jullie zullen hebben verslikt

zij/ze zullen hebben verslikt


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou verslikken

jij/je zou verslikken

hij/zij/het/u zou verslikken

wij/we zouden verslikken

jullie zouden verslikken

zij/ze zouden verslikken


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben verslikt

jij/je zou hebben verslikt

hij/zij/het/u zou hebben verslikt

wij/we zouden hebben verslikt

jullie zouden hebben verslikt

zij/ze zouden hebben verslikt


gebiedende wijsimperative

jij/je verslik

hij/zij/het/u verslikt u

wij/we laten we verslikken

jullie verslik



tegenwoordig deelwoord: verslikkend

voltooid deelwoord: verslikt