onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik vertraag
jij/je vertraagt
hij/zij/het/u vertraagt
wij/we vertragen
jullie vertragen
zij/ze vertragen
onvoltooid verleden tijdpast
ik vertraagde
jij/je vertraagde
hij/zij/het/u vertraagde
wij/we vertraagden
jullie vertraagden
zij/ze vertraagden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb vertraagd
jij/je hebt vertraagd
hij/zij/het/u heeft vertraagd
wij/we hebben vertraagd
jullie hebben vertraagd
zij/ze hebben vertraagd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had vertraagd
jij/je had vertraagd
hij/zij/het/u had vertraagd
wij/we hadden vertraagd
jullie hadden vertraagd
zij/ze hadden vertraagd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal vertragen
jij/je zult vertragen
hij/zij/het/u zal vertragen
wij/we zullen vertragen
jullie zullen vertragen
zij/ze zullen vertragen
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben vertraagd
jij/je zult hebben vertraagd
hij/zij/het/u zal hebben vertraagd
wij/we zullen hebben vertraagd
jullie zullen hebben vertraagd
zij/ze zullen hebben vertraagd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou vertragen
jij/je zou vertragen
hij/zij/het/u zou vertragen
wij/we zouden vertragen
jullie zouden vertragen
zij/ze zouden vertragen
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben vertraagd
jij/je zou hebben vertraagd
hij/zij/het/u zou hebben vertraagd
wij/we zouden hebben vertraagd
jullie zouden hebben vertraagd
zij/ze zouden hebben vertraagd
gebiedende wijsimperative
jij/je vertraag
hij/zij/het/u vertraagt u
wij/we laten we vertragen
jullie vertraag
tegenwoordig deelwoord: vertragend
voltooid deelwoord: vertraagd