Dutch Conjugations - VERTRAGEN Hidden OG Image
  polytripper

  


vertragen
   
- to slow down/delay

weak (zwak) regular aux: hebben



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
vertraag
vertraagde
heb vertraagd
jij/je
vertraagt
vertraagde
hebt vertraagd
hij/zij/het/u
vertraagt
vertraagde
heeft vertraagd
wij/we
vertragen
vertraagden
hebben vertraagd
jullie
vertragen
vertraagden
hebben vertraagd
zij/ze
vertragen
vertraagden
hebben vertraagd

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had vertraagd
zal vertragen
zal hebben vertraagd
jij/je
had vertraagd
zult vertragen
zult hebben vertraagd
hij/zij/het/u
had vertraagd
zal vertragen
zal hebben vertraagd
wij/we
hadden vertraagd
zullen vertragen
zullen hebben vertraagd
jullie
hadden vertraagd
zullen vertragen
zullen hebben vertraagd
zij/ze
hadden vertraagd
zullen vertragen
zullen hebben vertraagd

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou vertragen
zou hebben vertraagd
--
jij/je
zou vertragen
zou hebben vertraagd
vertraag
hij/zij/het/u
zou vertragen
zou hebben vertraagd
vertraagt u
wij/we
zouden vertragen
zouden hebben vertraagd
laten we vertragen
jullie
zouden vertragen
zouden hebben vertraagd
vertraag
zij/ze
zouden vertragen
zouden hebben vertraagd
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik vertraag

jij/je vertraagt

hij/zij/het/u vertraagt

wij/we vertragen

jullie vertragen

zij/ze vertragen


onvoltooid verleden tijdpast

ik vertraagde

jij/je vertraagde

hij/zij/het/u vertraagde

wij/we vertraagden

jullie vertraagden

zij/ze vertraagden


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb vertraagd

jij/je hebt vertraagd

hij/zij/het/u heeft vertraagd

wij/we hebben vertraagd

jullie hebben vertraagd

zij/ze hebben vertraagd


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had vertraagd

jij/je had vertraagd

hij/zij/het/u had vertraagd

wij/we hadden vertraagd

jullie hadden vertraagd

zij/ze hadden vertraagd


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal vertragen

jij/je zult vertragen

hij/zij/het/u zal vertragen

wij/we zullen vertragen

jullie zullen vertragen

zij/ze zullen vertragen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben vertraagd

jij/je zult hebben vertraagd

hij/zij/het/u zal hebben vertraagd

wij/we zullen hebben vertraagd

jullie zullen hebben vertraagd

zij/ze zullen hebben vertraagd


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou vertragen

jij/je zou vertragen

hij/zij/het/u zou vertragen

wij/we zouden vertragen

jullie zouden vertragen

zij/ze zouden vertragen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben vertraagd

jij/je zou hebben vertraagd

hij/zij/het/u zou hebben vertraagd

wij/we zouden hebben vertraagd

jullie zouden hebben vertraagd

zij/ze zouden hebben vertraagd


gebiedende wijsimperative

jij/je vertraag

hij/zij/het/u vertraagt u

wij/we laten we vertragen

jullie vertraag



tegenwoordig deelwoord: vertragend

voltooid deelwoord: vertraagd