Dutch Conjugations - VERZINNEN Hidden OG Image
  polytripper

  


verzinnen
   
- to make up/invent

strong (sterk) aux: hebben verzon — verzonnen



onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
onvoltooid verleden tijdpast
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik
verzin
verzon
heb verzonnen
jij/je
verzint
verzon
hebt verzonnen
hij/zij/het/u
verzint
verzon
heeft verzonnen
wij/we
verzinnen
verzonnen
hebben verzonnen
jullie
verzinnen
verzonnen
hebben verzonnen
zij/ze
verzinnen
verzonnen
hebben verzonnen

voltooid verleden tijdpast perfect
onvoltooid toekomende tijdfuture
voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik
had verzonnen
zal verzinnen
zal hebben verzonnen
jij/je
had verzonnen
zult verzinnen
zult hebben verzonnen
hij/zij/het/u
had verzonnen
zal verzinnen
zal hebben verzonnen
wij/we
hadden verzonnen
zullen verzinnen
zullen hebben verzonnen
jullie
hadden verzonnen
zullen verzinnen
zullen hebben verzonnen
zij/ze
hadden verzonnen
zullen verzinnen
zullen hebben verzonnen

onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
gebiedende wijsimperative

ik
zou verzinnen
zou hebben verzonnen
--
jij/je
zou verzinnen
zou hebben verzonnen
verzin
hij/zij/het/u
zou verzinnen
zou hebben verzonnen
verzint
wij/we
zouden verzinnen
zouden hebben verzonnen
laten we verzinnen
jullie
zouden verzinnen
zouden hebben verzonnen
verzin
zij/ze
zouden verzinnen
zouden hebben verzonnen
--

onvoltooid tegenwoordige tijdpresent

ik verzin

jij/je verzint

hij/zij/het/u verzint

wij/we verzinnen

jullie verzinnen

zij/ze verzinnen


onvoltooid verleden tijdpast

ik verzon

jij/je verzon

hij/zij/het/u verzon

wij/we verzonnen

jullie verzonnen

zij/ze verzonnen


voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect

ik heb verzonnen

jij/je hebt verzonnen

hij/zij/het/u heeft verzonnen

wij/we hebben verzonnen

jullie hebben verzonnen

zij/ze hebben verzonnen


voltooid verleden tijdpast perfect

ik had verzonnen

jij/je had verzonnen

hij/zij/het/u had verzonnen

wij/we hadden verzonnen

jullie hadden verzonnen

zij/ze hadden verzonnen


onvoltooid toekomende tijdfuture

ik zal verzinnen

jij/je zult verzinnen

hij/zij/het/u zal verzinnen

wij/we zullen verzinnen

jullie zullen verzinnen

zij/ze zullen verzinnen


voltooid toekomende tijdfuture perfect

ik zal hebben verzonnen

jij/je zult hebben verzonnen

hij/zij/het/u zal hebben verzonnen

wij/we zullen hebben verzonnen

jullie zullen hebben verzonnen

zij/ze zullen hebben verzonnen


onvoltooid verleden toekomende tijdconditional

ik zou verzinnen

jij/je zou verzinnen

hij/zij/het/u zou verzinnen

wij/we zouden verzinnen

jullie zouden verzinnen

zij/ze zouden verzinnen


voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect

ik zou hebben verzonnen

jij/je zou hebben verzonnen

hij/zij/het/u zou hebben verzonnen

wij/we zouden hebben verzonnen

jullie zouden hebben verzonnen

zij/ze zouden hebben verzonnen


gebiedende wijsimperative

jij/je verzin

hij/zij/het/u verzint

wij/we laten we verzinnen

jullie verzin



tegenwoordig deelwoord: verzinnend

voltooid deelwoord: verzonnen