onvoltooid tegenwoordige tijdpresent
ik voer
jij/je voert
hij/zij/het/u voert
wij/we voeren
jullie voeren
zij/ze voeren
onvoltooid verleden tijdpast
ik voerde
jij/je voerde
hij/zij/het/u voerde
wij/we voerden
jullie voerden
zij/ze voerden
voltooid tegenwoordige tijdpresent perfect
ik heb gevoerd
jij/je hebt gevoerd
hij/zij/het/u heeft gevoerd
wij/we hebben gevoerd
jullie hebben gevoerd
zij/ze hebben gevoerd
voltooid verleden tijdpast perfect
ik had gevoerd
jij/je had gevoerd
hij/zij/het/u had gevoerd
wij/we hadden gevoerd
jullie hadden gevoerd
zij/ze hadden gevoerd
onvoltooid toekomende tijdfuture
ik zal voeren
jij/je zult voeren
hij/zij/het/u zal voeren
wij/we zullen voeren
jullie zullen voeren
zij/ze zullen voeren
voltooid toekomende tijdfuture perfect
ik zal hebben gevoerd
jij/je zult hebben gevoerd
hij/zij/het/u zal hebben gevoerd
wij/we zullen hebben gevoerd
jullie zullen hebben gevoerd
zij/ze zullen hebben gevoerd
onvoltooid verleden toekomende tijdconditional
ik zou voeren
jij/je zou voeren
hij/zij/het/u zou voeren
wij/we zouden voeren
jullie zouden voeren
zij/ze zouden voeren
voltooid verleden toekomende tijdconditional perfect
ik zou hebben gevoerd
jij/je zou hebben gevoerd
hij/zij/het/u zou hebben gevoerd
wij/we zouden hebben gevoerd
jullie zouden hebben gevoerd
zij/ze zouden hebben gevoerd
gebiedende wijsimperative
jij/je voer
hij/zij/het/u voert u
wij/we laten we voeren
jullie voer
tegenwoordig deelwoord: voerend
voltooid deelwoord: gevoerd